Lang heb ik nagedacht over
wat ik je ging schrijven.
Je bent nu al een paar maand
dood.
Niet dat dat iets wil zeggen,
wat jij altijd al probeerde uit
te leggen.
Raar genoeg geen gemis,
noch een plaats die ingenomen is.
Alsof je me het droef bewenen verbood.
Ik zie je nog liggen, hield je vast bij
’t laatste spartelen,
de koudglanzend stalen tafel
waar je lag.
Ik hoorde je lichaam zeggen:
genoeg.
Denk nog eens aan mij als je de bal weggooit.
Leef zonder ergernis of beklag.
Ik streelde je ingevallen ogen.
Hoopte nog een blik van herkenning te zien.
Probeerde je warm te houden,
voor de scherpe naald nog iets prevelen
misschien.
Onmenselijk, zo recht in je hart.
Ik weet wel, je kon niets meer zeggen
begroef vruchteloos een zwak gebaar.
Geen pootkracht meer
toen ik zoenen gaf tussen hier
en daar.
Het bange beven hield op, de
pijn onttroonde
wanneer ik
voor jou
het mooiste been droomde.