ik herinner mij het kind.
boven op een muurtje van negentig stenen hoog,
een stekebenig lijfje met grote bruine ogen
dat op woensdagmiddag soeverein overzicht
hield over alle daken, de autoweg en de
rare kapsels op Miel zijn suikerbietenveld.
heel ver, bijna niet te zien,
rondde helder licht Kaap de Goede Hoop,
hing de wind aan lange jongensharen
zwaaide naar vrienden van de vloot.
tot hij verschrikt door een bij werd gestoken,
huilend met een hand als draagberrie
aan het oor naar beneden klom
in moeders schoot wou verzinken, daar
vergeefs zijn natuurlijke toevlucht zocht.
ze zei 'eigen schuld alweer, wat had je daar te zoeken?'
van die dag af, hij was het nu heel zeker,
was moederwarmte voor altijd uitverkocht.