wij lepelden uit zoetgevooisde melk met honing
en knetterden en pulsten in elkaars buurt
als over pelsen, donzen huiden bewogen wij
toen nog over elkaar, ademden elkaars woordjes
beter dan wij dat zelf zouden kunnen
waarom grepen wij daarna zo op elkaar in
waarom gaven wij daarna zo uit op elkaar
waren wij al die tijd samen een lege bril
dreven wij al die tijd als verdronken inkt
in een uitgeschreven rivier,
houdt dit ooit op
wij lepelen gretig en gretiger, bijten
vol vuur happen uit elkaars buurt
huidloos zoeken wij een pijnlijk, teder
en ademloos perfect onuitgesproken woord