het vergeten strijkijzer steekt mijn hemd aan.
de vlam likt aan muren en het huis wordt de haard,
gevoed door de kast, een verzaagde boom
die hier een vervolg in mineur kreeg,
gevoed door het schuim van de matras
waarop we drijven als we de hoogmis vieren,
waardoor we zinken als we slapen.
ik kan voortaan zonder kleren.
tocht wakkert ons aan
als alle deuren op een kier staan.
de lucht trilt. rook sluiert de nooduitgang.
onze vluchtroute wordt herberekend.
wanneer je gilt biedt de handleiding
van de poederblusser geen antwoord.
je bui maakt geen indruk en geen verschil.
morgen zalven we onze schroeiplekken.