Ik wou dat ik een meer had, bovenop het dak,
een Zwitsers meer, om naakt in te gaan zwemmen,
een halfuur voor zonsopgang,
het moment waarop de merel fluit,
het moment waarop jij zomaar
plots bent doodgegaan.
Zwemmen tot voorbij dat ogenblik,
tot voorbij alles wat daarna nog kwam:
de laatste keer dat ik je zag,
om te zeggen dat jij het was.
Zwemmen tot ik je schaterend aan zie komen
lopen, met je tenen en je voeten,
met je ogen en je mond, je hals,
je taal, je bent het helemaal,
nog brandend ongeschonden
en net zo naakt als ik.