Je telt de dagen af
tot het weekend is,
twee dagen om je zorgen
te verdrinken.
Terwijl de uren wegtikken
vervagen de lijnen om je zijn,
waarom we niet hoger kunnen
vraag je, voorbij de grens van
onze hersengolven.
Je tekent met je handen
patronen in de lucht, vissen
op het droge een tsunami die alles
overspoelt en je valt.
Ik haal je op als een emmer
uit een bodemloze put, strak
gespannen touw snijdt
in mijn vingers, ik bloed.
's Nachts drijven we zij aan zij,
zo dicht bij elkaar en toch
kan ik jou nooit redden.
Als de zee die zich altijd opnieuw
terugtrekt zijn we op zoek
naar een uitweg.
De drenkeling
ben jij.