Wachtend in de krochten
van Station Noord
trek ik al haar woorden uit.
De transmigrant met open schoenen spuugt zijn resten uit
als offer voor mijn ritueel.
We zeggen niets en kijken niet
omdat we elkaar erkennen.
De afgetobde vrouw
zich splitsend in meer hoofden,
de verloren man
zich werend met meer mensen.
Op perron 4 waar bus 129
mij zal nemen,
vertrap ik haar valse dichtregels
tor vulsels voor de gaten
van het grauwe trottoir.
De bedelares met haar kind
licht mij bij met vurige blikken.
Omgeven door het marginale
zijn wij gelijke vrouwen.
Beschimpt en uitgekotst
de waanzin in gedreven.
Waar de blauwe muur
met groene letters
ons een mirakel belooft,
omarmen wij elkaar.
De meerdere personen
geboren uit stoornissen
smelten samen,
we heffen de hoofden.
De slapende zwervers
dekken we toe
met een lappendeken
van uitgetrokken woorden.