'Kijk, de vuurtoren staat er weer,' wijst een jongen van mijn klas naar mijn oma. Alle kinderen lachen. Behalve ik. Ik ren naar de poort. 'Ik wil niet dat je hier op me wacht,' zeg ik.
'Hoezo?' Oma's mond valt open, een gat zonder tanden. Ze duwt haar rode hoedje naar achteren. Haar jas is knalgeel, haar rok oranje.
'Je kunt beter een eind verder op me wachten.'
Ze lacht luid, haar rimpels bewegen: het lijkt wel de zee als het regent. Ze heeft rouge op en heel veel lipstick. Een paar kinderen wijzen naar ons en trekken gekke bekken. Oma zwaait met haar stok en steekt haar tong naar hen uit. 'Pas maar op,' roept ze, 'want als de klok twaalf slaat, blijft je gezicht zo staan.'
'Kom,' knipoogt ze naar mij. Ik knipper terug met mijn twee ogen, ik kan niet knipogen.
We wandelen naast elkaar naar huis en komen voorbij 'Zonnedauw'. Er staan bankjes op het gras, onder de bomen en bij de bloemenperken. De zon schijnt, de banken zitten vol met oude mensen. Zoals elke dag gooit oma haar stok op de grond. 'Moet je kijken wat ik nog kan,' roept ze. Ze buigt zich voorover, haar hoedje valt op de grond. Ze pakt haar kuiten vast. Een paar voorbijgangers staan bewonderend stil. Oma komt weer rechtop. ‘Niks voor mij, hoor, Zonnedauw!' De mensen klappen lachend in hun handen.
's Nachts glip ik zo stil ik kan uit bed. Op blote voeten mijn slaapkamer uit, de woonkamer in. Ik klim op een stoel en pak de envelop van de kast. Daarna sluip ik terug naar mijn kamer, en verstop de envelop onder de bak met playmobiel: mijn geheime plek.
De volgende middag, aan tafel:
Mama: 'Het gaat opnieuw slechter met oma. Ik ben bang dat haar medicijnen niet meer helpen. En hoe ze er tegenwoordig bij loopt, dat kan toch niet langer! Het gebeurt ook steeds vaker dat ze me niet meer herkent. En hoe het in haar keuken gesteld is, niet te geloven! In haar besteklade lag een blok kaas en in haar ijskast lag de afstandsbediening van de tv.'
Mama schept nog wat puree op papa's bord. 'En dan het gevaar voor brand,' moppert ze, 'ik mag er niet aan denken. Oma was vanmorgen weer helemaal vergeten dat ze water voor koffie had opgezet.'
Papa: 'Ik hoop dat de directeur ons vlug antwoordt. En dat er plaats is in Zonnedauw.'
Ik: 'Het is niet eerlijk, mama, je weet hoe eng oma het daar vindt.'
'Jij blijft er tussenuit, Mathijs, je bent nog veel te klein!'
'Ik ben bijna tien!'
'Kom, eet nog wat.' Mama schept mijn bord opnieuw vol en praat gewoon verder.
Wat denkt ze wel, dat ik klein blijf? Het eten is keivies, ik stampvoet naar boven en gooi keihard de deur van mijn kamer dicht.
's Avonds komt mama op de rand van mijn bed zitten. Ik trek mijn dons met wilde dieren over mijn hoofd.
'Sorry, Mathijs, het zijn die vapeurs. Ik ben zo moe: twee keer per dag naar oma. Ik red het niet meer zonder hulp. Oma zal het vlug gewend zijn in Zonnedauw, heus.'
Ik lig doodstil. 'Slaap je?' vraagt mama na een tijdje. 'Ja,' zeg ik. Ze geeft een kus op het nijlpaard en gaat naar beneden.
Ik stap uit bed en ga op mijn knieën op de vensterbank zitten. Wel duizend sterren aan de hemel. Ik hoop dat er een valt, dat ze alle duizend vallen.
Oma zal het vlug gewend zijn, ze zal het vlug gewend zijn, vlug gewend zijn.
Ik zeg het de hele tijd tegen mezelf. Het helpt niet.
's Avonds google ik op "vapeur": "Damp, wasem, stoom. Opstijgingen (naar het hoofd) bij vrouwen."
Mama staat aan de strijkplank, de zon schijnt naar binnen. Ze heeft rode vlekken in haar hals, het zweet stroomt van haar voorhoofd: vapeurs. Ze fluistert tegen papa. Iets over haar buik. Ik mag het natuurlijk weer niet horen, ik ben weer te klein.
De volgende dag speel ik een potje ganzenbord met oma. Als ik even niet kijk, verzet ze de pionnen zodat ze wint. Ze heeft water opgezet voor thee.
'Heb je je gitaar meegebracht, Mathijs?'
Natuurlijk, ik pak altijd mijn gitaar mee. Oma is mijn grootste fan. 'Stop eindelijk eens met die jengelmuziek,' zucht mama vaak. Oma zegt dat nooit.
Ik speel en zing voor haar, keihard, want ze is een beetje doof. Ze klapt in haar handen van plezier. 'Och,' zegt ze, terwijl ze een traan wegveegt, 'mijn grootmoeder kon ook zo mooi zingen, weet je nog, Mathijs?'
Opeens komt er een dikke walm mist in de woonkamer. Ik hol naar de keuken. Het keteltje is droog gekookt.
'Dat is toch vreemd,' zegt mama 's avonds tegen papa. 'De directeur had de brief met mijn aanvraag niet ontvangen.'
Ik loop vlug weg: vapeurs.
Maar dan krijg ik een ongelooflijk goed plan.
Of ik voor mijn huiswerk op de computer mag, vraag ik aan mama. Ze vindt het goed.
Beste meneer de directeur,
U moet zeker niet bellen als u deze brief hebt gelezen, want dat weet ik al, want het was namenlijk mijn eigen besluit.
Met vele groeten,
Mevrouw Daems
Ik pak de envelop die ik onder mijn playmobielbak had verstopt, schrijf het adres van Zonnedauw over en post mijn brief.
Omdat niemand daarna nog wat over Zonnedauw zegt, denk ik dat mijn plan gelukt is.
Maar dan, twee weken later, zegt mama dat oma de volgende dag verhuist want dat het water haar tot aan de lippen staat. Ze liegt, ik zie helemaal geen water.
Arme oma. Ik ren naar mijn bed. Mijn bloed gonst in mijn oren, mijn hart bonkt en in mijn borst zit een dikke ballon. Ik ga in hongerstaking.
Na twaalf uur en tweeënveertig minuten hongerstaking (het kleine stukje pizza en het minipotje vanillepudding niet meegeteld) roept papa me.
Hij lacht, maar alleen met zijn mond. Hij trekt me op zijn schoot: 'Wat word je zwaar, grote knul!' Hij legt me uit dat oma's hersentumor opnieuw aan het groeien is. Dat ze echt hulp nodig heeft. 'Ik ga mama helpen met inpakken,' zegt hij dan. Hij lacht niet, zelfs niet alleen met zijn mond.
Eindelijk mag ik iets weten. Eindelijk ben ik groot genoeg. Ik knipper met mijn ogen, dat helpt om niet te huilen. Ik vraag een koek: mijn hongerstaking is voorbij.
Voor huiswerk moeten we een stom opstel maken. Over wat we willen worden later.
Er zoemt een bij in mijn kamer. Op een keer toen ik klein was, stond ik met mijn blote voeten bovenop een wesp. Hij stak me twee keer achter elkaar. Oma sloeg hem met haar stok in tweeën en zoog het gif uit mijn voet.
Oma krijgt mijn gelukssleutelhanger. Ik kreeg hem cadeau toen ik negen werd. Binnenkort word ik tien. Over vier maanden, drie weken en vijf dagen.
De papa van Seppe uit mijn klas heeft ook hersenkanker. Hij krijgt medicijnen die de kankercellen doden. Maar die heeft oma al gehad. "Geen vergif meer in mijn lijf," zegt ze,"geen haar op mijn hoofd dat er aan denkt." Oma is zo kaal als een meloen.
Ik ben teveel verdriet voor een opstel, schrijf ik in mijn schrift.
De volgende dag krijg ik mijn opstel terug. Het is verdriet hebben, niet verdriet zijn, heeft meester Sam verbeterd.
Hij weet er niks van, meester Sam.
Acht dagen later. De directeur van Zonnedauw is een keigrote meneer met een keidikke neus. In zijn neusgaten zitten twee kleine muisjes.
Ik sta in de gang en hoor hem praten tegen een mevrouw in een witte schort: 'Dankzij de goede mantelzorg kon mevrouw Van Laer zo lang thuis blijven.'
Wat zou dat zijn, mantelzorg?
Hij klopt vriendelijk op mijn schouder. 'Ik heb gehoord dat jij haar beste verzorger was?'
Ik kijk naar zijn neusmuizen en knik blij.
'Ik denk eraan om eens naar je klas te komen. Om de kinderen uitleg te geven over mantelzorg. Jij bent een supervoorbeeld.'
Ik trek blozend mijn gitaar wat dichter tegen me aan.
'Zo is het. Als deze jonge man op bezoek komt, loopt mevrouw Van Laer zingend door de gang, dan lacht ze tegen iedereen die voorbij komt. Want deze muzikant speelt gitaar voor haar.' De mevrouw in de witte schort kijkt met grote ogen naar mij. Ik zwel van trots.
Als hij naar mijn klas komt, de directeur, zal ik mijn blauwe mantel aantrekken. Zodat alle kinderen begrijpen dat ik de mantelverzorger ben.
'Mathijs bereikt mirakels, een echte mantelverzorger,' zal hij zeggen. Ze zullen nogal opkijken als ze dat horen, ze zullen allemaal achterover vallen, met hun achterste op de grond en hun mond wijd open. En als de klok dan juist twaalf slaat, dan blijft hun gezicht voor altijd zo staan.