De laatste tijd is er één bepaalde zin die er overal bovenuit springt. Ik weet niet zo goed wat ik erover moet denken.
Mijn vader was een ondergrondse mijnwerker. Vaak kwam hij roetzwart thuis. Hij drukte er steeds op dat het onder de grond niet uitmaakte welke nationaliteit je had. Als er een instorting was, wanneer het water naderde of er ontsnapte gas… dan was er geen tijd om te vragen wie je was. Het was dan zorgen dat iedereen op tijd boven geraakte, op de begane grond. Je kon ook aan niemand zien welke nationaliteit hij had. Ah nee, iedereen zag zwart.
Iedereen is gelijk: jij en ik, wij, ... Het is vooral de ‘ik’ die het verschil maakt.