MacGyver lijkt niet eens op die van op tv.
Ik zie hem voor het eerst wanneer ik de kamer binnenstap. Hij zit op het onderste bed van een stapelbed, met zijn rug naar me toe. Het hele bed heeft hij omgevormd tot een kleurrijke tweedehands boetiek, met drie paar hangende sokken, dure sportieve merkkledij aan aparte kleerhangers, een uitgewrongen handdoek en zelfs een stuk tentzeil. Zonder zich om te draaien vertelt hij hoe graag hij kampeert, hoeveel zijn rugzak weegt en hoeveel pelgrimstochten hij al heeft afgewerkt. Ondertussen wrijft hij zijn benen in met een balsem die ik twee verdiepingen lager al rook.
Er is ook een oude Bretoen in de kamer, met een hardvochtig gezicht, getekend door de zeewind. Hij groet mij kort en beleefd, zet zijn reisgids opzij, staat op van zijn bed. Stapt naar het midden van de kamer en trekt daar al zijn kleren uit, ook zijn boxershort. Poedelnaakt drapeert hij alles zorgvuldig op de leuning van een stoel en kruipt dan in zijn slaapzak.
Dit zijn de Compostela-pelgrims. De échte, die op elke tocht hun normen en zeden verder uitpuren. Die geen jaar overleven zonder blaren en Spaans grind onder hun schoenen. Ze hebben nog net geen tattoo van een basiliek op hun borst, alle andere clichés kloppen wel. De verstelbare wandelstokken, de afritsbare broeken, de stinkende tubes zalf voor de voeten. Het nachtelijke gekras van IKEA-potlood in kleine notitieboekjes, het oneindige geritsel in de rugzakken, de bungelende hoofdlampjes om hun nek.
Ze vinden als eerste het stopcontact in elke kamer en weten tot op de komma precies hoeveel kilometer ze elk jaar en elke dag hebben gestapt. Hebben anekdotes over élk Spaans gehucht en geven ongevraagd advies over het beste schoeisel, mocht je plots van schoenen willen veranderen.