Teksten

Locatietheater - op de camping

Gemiddeld één nacht op drie poot ik mijn zeilen kijkhut neer in een beschermd reservaat. Om daar ongegeneerd het menselijke theater gade te slaan. Nog voor het fluwelen doek openzwaait, komt hij de scène al op gedrenteld. De mens. Halfnaakt met veel borsthaar, getooid in zwart boxershort en goedkope teenslippers, een strandhanddoek rust op zijn schouder. Hij improviseert fluitend een onbeduidend wijsje wanneer hij op het met houtsnippers aangelegde kronkelpad luidruchtig één voor één alle tentjes passeert.  Altijd kraait wel ergens een haan, in het sanitair krijgt zijn eigen vroege vogel het hoogste woord. Ritmisch klateren krachtige stralen tegen het gebarsten porselein. Daarna steekt de protagonist een sigaret op en sloft vijf passen naar het dichtstbij gelegen douchehok waar hij zijn peuk door de goot spoelt. Wanneer het warme water stroomt, verkent hij uitvoerig de akoestische reikwijdte van al zijn lichaamsholten. Hij rochelt en reutelt, blaast en gorgelt, snottert en hoest. Schraapt en spuugt, knettert en schalt, wat is het heerlijk om koning van de schepping te zijn. De regie overdag is vaak voorspelbaar. Meestal verpoost de vrouw, niet zelden van respectabele leeftijd, in haar ligstoel om haar achterstallige society magazines bij te werken. In een actiever moment lost ze legpuzzels op onder de shelter. Vier keer per dag wrijft ze met een schotelvod de plastieken opklaptafel proper terwijl haar man uitvoerig de trekhaak inspecteert. Enthousiast worden sporten beoefend die in eigen land nooit worden uitgeprobeerd. Petanque natuurlijk, met een lauwe Pastis want ijsklontjes hebben ze niet in de caravan. Badminton waarbij enthousiast wordt gekraaid telkens een raket toevallig het pluimpje raakt. En schaken met grote stukken op een aangelegd speelveld waarbij ze de regels niet kennen dus dammen ze maar. Tragedie is er pas ‘s avonds. Wanneer huilende kleuters van de speeltuin moeten geschraapt, de onhandige dochter haar bord spaghetti laat vallen en er van vrouwlief geen nieuwe fles wijn op tafel mag. Wanneer alcoholisch geïnspireerde filosofische gesprekken ontaarden tot vlammende burenruzies en de slechtst bespraakte er met zijn SUV vandoor raast. Pas als het slapenstijd is, zet de Duitse figurant een opgenomen Duitse komedie op en proest hij het telkens uit op aangeven van de lachband. Als ook de allerlaatste lichten van de campers uitgaan, opent de Filipijnse familie, centraal op de camping, het verjaardagsfeest van hun kleine. Als verjaardagscadeau krijgt de tienjarige zoete taart en luide iPad-muziek en ritmisch handgeklap maar eigenlijk wilt hij gewoon wat ook de rest van de camping wil. Slapen.

Cédric Raskin
7 1

Ik was pelgrim in 2019 (#5)

Nadine stapt liefst gewoon op de verharde weg. Alles bij haar doet pijn. Haar schouders vloeken, haar knieën zeuren en haar voeten klagen. Maar ze hoort het allemaal niet want Nadine is doof. In gebarentaal vertelt ze over haar pijn, die haar tien jaar jongere man Martin voor mij vertaalt naar woorden. Aan de hand van louter passages uit de Bijbel. Op de soundtrack van de Cammino sluimert het slapende platteland. Verlost een wakkere haan de frisse morgen uit de heldere nacht, kruipt meneer pastoor geeuwend uit zijn warme ledikant en luidt traag de zware bronzen kerkklokken. Volgt het ochtendlijke gekwetter van vroege vogels aan hun ontbijt, het eerste ruisen van de wind. Kraken dikke oude bomen, klateren kleine beekjes en diepe rivieren. Vertellen de hoge wijze bergen, zwijgen de meren, snerpt het steengruis ritmisch onder je schoenen. Zoemen de insecten, fluit de wind, blaft iedere hond in elk dorp dat je binnentrekt. Net voor je wegzinkt in de idylle haalt de realiteit je in. Suist een autosnelweg aan de horizon of plots heel dichtbij. Tuft een oude ronkende dieseltractor moeizaam in eerste versnelling een zanderige helling op. Rijden gammele witte camionettes over verlaten Franse wegen. Zoeft achter de heuvel een sneltrein voorbij en doorbreekt een formatie F16’s krakend de geluidsmuur. In Zwitserland cirkelt elke dag een helikopter boven je hoofd, in Italië brommen, snorren, schetteren, scheuren en knallen moto’s en opgefokte wagens door elkaar.  De kleine zuiderse man vermaakt zich met bosmaaiers, kettingzagen, bromfietsen en hogedrukreinigers. Bouwt langs rivieren en kanalen grote raffinaderijen om zijn zware pruttelende vrachtschepen aan te meren. Op het veld verpotten landbouwbedrijven hun luidruchtige 19de-eeuwse installaties en metselen er stallen en gebouwen rond. Elk boerendorp heeft haar eigen lawaaierige smederij. Vakmannen smeden er luide koperen bellen en leggen ze daarna te drogen in een wei. Om ze niet kwijt te raken, binden ze er een koe aan vast die er de hele dag mee rammelt.

Cédric Raskin
4 0

Ik was pelgrim in 2019 (#4)

Na de avontuurlijke afdaling door het herfstige loofbos, langs lieflijke kapelletjes en een aftellende reeks stenen kruisbeelden, bereik je via een hobbelige Romeinse heirbaan het pittoreske Pontremoli. De kathedraal klokt vier uur in de hete middagzon wanneer ik het klooster binnenstap om er naar een bed te vragen. Mijn lijf snakt naar een douche, mijn kleren naar een bad, mijn maag naar een stevige maaltijd. Mijn handschrift op het registratieformulier evoceert bij de zuster een heuse religieuze ervaring. Ze roept ‘oh my god’ wanneer ze de kleine hoofdletters ziet en promoveert me prompt tot kunstenaar. En wellicht ben ik ook muzikant? Gitaar, beken ik, en ze begint verheugd voor mij te zingen. Uit volle borst, voor heel de gang, meer dan tien minuten lang. Indrukwekkende stukken opera, de Casta Diva, een volledig vers Gregoriaans en het refrein van een Napolitaans volkslied. Haar hoge stem past uitstekend bij de jonge ogen waarmee ze me bij het zingen indringend aankijkt. Het is een magisch moment. ‘En nu is het aan jou, ragazzo!’ Ik lach onwennig, maar ze meent het. Uit respect schuif ik mijn gêne opzij, haal mijn zangstem uit mijn rood-wit geblokt ruitjeshemd, schuif mijn hoed op mijn hoofd en trakteer haar enthousiast op de eerste verzen en het refrein van ‘Time’s a-wasting’, dat al enkele dagen in mijn hoofd zindert. Zo galmt op een hete maandagnamiddag een Belgische Johnny Cash door de akoestisch versterkte kloostergang. De zuster knikt me goedkeurend toe, kirt ‘bravo bravo’, kust galant mijn rechterhand en viert het moment door een extra stukje Bach in te zetten.

Cédric Raskin
8 0

Ik was pelgrim in 2019 (#3)

Ik beken. Ook al versta ik hen zelden, ik heb een zwak voor Italianen. Ze spreken geen woord dat niet in hun Italiaanse woordenboek staat, maar krijgen wel altijd alles uitgelegd. Vertalen hun epicuristische levensfilosofie naar vuistdikke menukaarten, strooien daar parmiggiano over, noemen het la dolce vita en degusteren het met een grote karaf vino rosso die ze voortdurend bijvullen. Hebben ze een probleem, delen ze dat met heel de wereld op het terras en roken ze hun blues uit het lijf met tien sigaretten na elkaar. Stellen ze het goed, doen ze exact hetzelfde. Ik hou ook van de brave senioren die de ostello’s beheren. Bejaarde vrijwilligers met te veel tijd die hun verantwoordelijkheid te serieus opvatten. Van de licht autistische huisbewaarder in Costamezzana die de twee enige huisregels minstens vijf keer dwangmatig herhaalt. Van de flamboyante signora iets verderop, die 79 jaar jong is en bij minstens dertig graden rondfladdert in een donkerroze satijnen feestkleed. Van haar slechtziende echtgenoot die in de donkere bibliotheek van het huis mijn credenziale afstempelt met zijn zonnebril op. In de enige straat van Sivizzano waakt een gesloten kerk, daartegenaan leunt een gewelfd klooster waar de pelgrim kan overnachten. ‘Maar volgende keer op voorhand bellen’, wijst Elisabeth me terecht. Dan had ze kunnen vertellen dat het enige café in de buurt gesloten is, en er geen eten is voor vanavond. Ook al kan ik best een avond vasten, ze kan de gedachte van een lege maag niet aan. Een kwartier later komt ze de buitentrap af met 500 gram gedroogde pasta, drie tomaten, een bokaal rode pesto, een kom parmiggiano en wat look en basilicum. Een pelgrim mag geen honger lijden, knipoogt ze.

Cédric Raskin
3 0

Ik was pelgrim in 2019 (#1)

MacGyver lijkt niet eens op die van op tv. Ik zie hem voor het eerst wanneer ik de kamer binnenstap. Hij zit op het onderste bed van een stapelbed, met zijn rug naar me toe. Het hele bed heeft hij omgevormd tot een kleurrijke tweedehands boetiek, met drie paar hangende sokken, dure sportieve merkkledij aan aparte kleerhangers, een uitgewrongen handdoek en zelfs een stuk tentzeil. Zonder zich om te draaien vertelt hij hoe graag hij kampeert, hoeveel zijn rugzak weegt en hoeveel pelgrimstochten hij al heeft afgewerkt. Ondertussen wrijft hij zijn benen in met een balsem die ik twee verdiepingen lager al rook. Er is ook een oude Bretoen in de kamer, met een hardvochtig gezicht, getekend door de zeewind. Hij groet mij kort en beleefd, zet zijn reisgids opzij, staat op van zijn bed. Stapt naar het midden van de kamer en trekt daar al zijn kleren uit, ook zijn boxershort. Poedelnaakt drapeert hij alles zorgvuldig op de leuning van een stoel en kruipt dan in zijn slaapzak.  Dit zijn de Compostela-pelgrims. De échte, die op elke tocht hun normen en zeden verder uitpuren. Die geen jaar overleven zonder blaren en Spaans grind onder hun schoenen. Ze hebben nog net geen tattoo van een basiliek op hun borst, alle andere clichés kloppen wel. De verstelbare wandelstokken, de afritsbare broeken, de stinkende tubes zalf voor de voeten. Het nachtelijke gekras van IKEA-potlood in kleine notitieboekjes, het oneindige geritsel in de rugzakken, de bungelende hoofdlampjes om hun nek. Ze vinden als eerste het stopcontact in elke kamer en weten tot op de komma precies hoeveel kilometer ze elk jaar en elke dag hebben gestapt. Hebben anekdotes over élk Spaans gehucht en geven ongevraagd advies over het beste schoeisel, mocht je plots van schoenen willen veranderen.

Cédric Raskin
7 1