Na de avontuurlijke afdaling door het herfstige loofbos, langs lieflijke kapelletjes en een aftellende reeks stenen kruisbeelden, bereik je via een hobbelige Romeinse heirbaan het pittoreske Pontremoli. De kathedraal klokt vier uur in de hete middagzon wanneer ik het klooster binnenstap om er naar een bed te vragen. Mijn lijf snakt naar een douche, mijn kleren naar een bad, mijn maag naar een stevige maaltijd.
Mijn handschrift op het registratieformulier evoceert bij de zuster een heuse religieuze ervaring. Ze roept ‘oh my god’ wanneer ze de kleine hoofdletters ziet en promoveert me prompt tot kunstenaar. En wellicht ben ik ook muzikant? Gitaar, beken ik, en ze begint verheugd voor mij te zingen. Uit volle borst, voor heel de gang, meer dan tien minuten lang. Indrukwekkende stukken opera, de Casta Diva, een volledig vers Gregoriaans en het refrein van een Napolitaans volkslied. Haar hoge stem past uitstekend bij de jonge ogen waarmee ze me bij het zingen indringend aankijkt. Het is een magisch moment.
‘En nu is het aan jou, ragazzo!’ Ik lach onwennig, maar ze meent het. Uit respect schuif ik mijn gêne opzij, haal mijn zangstem uit mijn rood-wit geblokt ruitjeshemd, schuif mijn hoed op mijn hoofd en trakteer haar enthousiast op de eerste verzen en het refrein van ‘Time’s a-wasting’, dat al enkele dagen in mijn hoofd zindert. Zo galmt op een hete maandagnamiddag een Belgische Johnny Cash door de akoestisch versterkte kloostergang. De zuster knikt me goedkeurend toe, kirt ‘bravo bravo’, kust galant mijn rechterhand en viert het moment door een extra stukje Bach in te zetten.