Tot ver achter de kaal geworden vergezichten strekt de mist zich uit.
Schimmen als vage waanbeelden trekken zich erin terug
na een nacht onder ons bed de wacht gehouden te hebben.
Ik verlang weleens naar een tijd waar ik fysiek niet heen kan lopen.
Als dit een portaal biedt. Als ik erdoor wandelen kan, waarom zou ik niet?
De momentopname van een verloren postkaartje met gekartelde witte randen wordt open gehaald. In zes seconden sluimertijd wordt voorgelezen wat op zolder al jaren stof voor daglicht krijgt. In die zes seconden worden tientallen bewegende objecten gereduceerd tot een zweverige lichtstreep, waarna ik begrijp waarom ik niet wil praten over het weer. De vloek waaronder men gebukt gaat, valt niet te bediscussiëren.