Ze zaten niet stil als kerels op de vinkenzetting die bomen in het kapbos. Holy shit neen, vertellementen histories sprekende parabels maar die dag, toen die zot weggekropen was naar zijn kot, was het stil. Mans eigen pasgevallen bloedspoor kan men niet volgen, grapte ongepast de zomereik.
Bij de keel, de adamsappel gegrepen en dan toch verwijderd dat kleinood van de aangeslagene; men moest het niet verzwijgen want niemand die het wist, behalve de bomen, een opgeluchte pruimelaar en de verdwaalde vrouwen gingen elders.
Nochtans, in veelbelovend kookvocht was hij ontstaan, als een pareltje zonder recept, op een onnozele nacht. Vandaag vloog hij. Schier dodelijk. Als een boomerang, net niet voorbij het kruis en daarna hij is in de blauwe M.A.N. gekropen, die met de initialen in het logo van de blekslagers, ooit fier gewrochten, opgewerkt.
Er zat een wachtende spin in de hoek van de voorruit en de ratelberken zwegen als hij keek. De andere vrachtwagen in de tuin was een O.M. Leoncino, met huif en vergane glorie die nooit starten wou -hij had de sleutels niet- om daarna weer gewoon het kachelhout te zagen, de man te zien wegdraven naar het hospitaal, met zijn pummeleindje in de hand misschien, dat kon.
uit de reeks 'Roeland De Roover'