ik vrees ze
de mensen
die kleine beesten verwensen
ik lach
samen met de wezen in het achterhuis
die twee
eenzame luizen
in mijn kervelsoepje lieten zwemmen
ik huil wat
voor de wolfspin
die alle droge muren kent
alle dozen zelfgemaakte doodszantjes
hier op zolder liggen weet
ik vrees ze
grote bloemen
breekbare vazen
mensen die met glazen ogen
niet meer kunnen zien
waar het verlegen gras groeit
waar het nooit komen zal
het inzicht van de blinde
het is tijd
om mij neer te leggen
gek geworden
van die cassetjes met geluiden
parende walrussen een pluche leeuw
het gebrul van het verleden
heb ik al de smoel gesnoerd
geprobeerd dan toch
hij lachte me uit
de duizendpoot
mijn ene voet
gehavend door een sluwe slang
de andere verslonden door de hellehond
mijn hart
kent het kloppen
het blijft springen
te jong voor kreupele gedachten
ik zal evenwel
moeten toekijken
hoe jij me hier nooit vinden zult
hoe enkel de tijd passeert
in een retro rokje
zonder
slip
de teugels
een kriebelende eindstreep
in zijn binnenzak
ik zal hem dan
omhelzen
hij
die de maden van het heden
niet
versmaden
kan
uit de reeks 'Majnun, het gebrabbel van een gek'