Op de tafel voor het raam ligt een plastic tafelkleed. Hier en daar onderbreken kleine, ronde brandgaten het streepjespatroon. Een halfvol bierflesje houdt een lege pizzadoos gezelschap, naast een uitpuilende asbak en een iPad. De jongen die met afwezige blik sigarettenrook door zijn neusgaten blaast is Simon. De man die via de luidsprekers de kamer vult met gypsy jazzmystiek is Django Reinhardt.
De lat wordt hoog gelegd op het Conservatorium, maar Simon heeft zich goed voorbereid. Dagenlang oefende hij toonladders op zijn gitaar, speelde hij uitdagende riffs, plooide en wrong hij zijn vingers in ingewikkelde bochten. Hij leerde lange stukken uit het hoofd, geen noot sloeg hij over. Hij kon het. Tot de jazz leraar hem vertelde alles los te laten wat hij wist en te improviseren. Hoe dan, had Simon gevraagd, maar het antwoord - laat je inspireren - bleef voor hem te vaag. Hij wilde zich bewijzen, deze opdracht perfect uitvoeren, met zoveel mogelijk inspiratie. Simon nam zijn iPad, wat wist Wikipedia hierover? Twee elementen zijn noodzakelijk, las hij. De behoefte om muziek te maken en de ambachtelijke bekwaamheid om die behoefte te vervullen. Hij zocht verder op 'improvisatie', las over 'vertrekken vanuit akkoorden', 'bepaalde technieken' en 'beheersing van het instrument'. Misschien, als hij zich intensief concentreert op de nummers van Django, die beschouwd wordt als een van de grootste gitaristen uit de Belgische jazzgeschiedenis, dat hij het daar zal vinden. 'Nuages', 'Swing', 'Oiseaux des îles', uur na uur na uur. Simon is vastberaden elk nieuw akkoord, elke timing, elke aanslag te ontdekken en te doorgronden.
Buiten verloopt het dagelijkse leven alsof er niets aan de hand is. Kinderen fietsen naar school, volwassenen doen boodschappen, gaan werken, nemen de tram die voor Simons deur stopt. Het geroezemoes van wagens en de gesprekken van de mensen aan de halte wringen zich door het dunne glas van de woonkamer, maar Simon hoort het niet. Hij wacht op inspiratie. Het is al laat wanneer de laatste noten van 'Limehouse Blues' uitsterven. Simon, het hoofd op de tafel, slaapt.
Wanneer hij wakker wordt, tekent de zon cirkels op het tafelkleed. Simon rekt zich uit, zijn schouders voelen pijnlijk stijf aan, zijn nek verkrampt. Hij had een nachtmerrie, zijn vingers kleefden tegen elkaar, de jazz leraar had hem uit het lokaal verbannen: jij hebt hier niets te zoeken! Misschien is het de droom waarin hij nog half vertoeft, waardoor hij niet hoort hoe ook het leven buiten ontwaakt. Hoe de rails beginnen te zoemen als houden ze een ochtendgebed, de tram, hij komt! Een man loopt haastig voorbij, zijn voetstappen ketsen kort tegen de gevels. De kabels gonzen, een paar mussen vliegen kwetterend op, het vensterglas trilt in zijn omlijsting. Daar, het gezoem zwelt aan, versnippert tot staccato in het sissen van aanstormende assen. Presto! Presto! Dissonant snerpende remmen leggen alles stil. Dan, een ratelend openvouwen van mozaïekdeuren, voorts, een beweging van figuren die vanuit de halte in het voertuig verdwijnen. Opnieuw geratel waarna een haast gewijde rust volgt, een tel later doorkliefd door de krachtige kadans van het verkeer dat ritmisch weer op gang trekt. Ook dat heeft Simon niet gehoord. Misschien is hij al te veel gewend aan deze achtergrondgeluiden. Misschien heeft hij de informatie op het internet niet goed gelezen. Of misschien is het gewoon nog wat te vroeg voor hem.