ik was maar een kleine gedachte
op weg naar huis, via het foute pad
verkrampt tot een smalle echo van
zichzelf en
onder mijn zware oogleden hield
de regen zich schijnbaar koest en ik
moest altijd zwijgen van mezelf op
voorhand altijd
de lippen samengeperst, zo hield ik
mezelf herhaaldelijk voor, naast het
miezerige hoopje aarde waaronder
mijn hand bezeten naar adem
bleef happen
en ik mijn broer met luis en ziel had
ingeslikt
