je mengt je tranen met de thee
je laat het huis voor wat het is
en sloft als trekpaard door
de uren die maar
duren duren
duren
je dikke vingers grijpend
graaiend wild in ademnood
en alles glipt en valt je ziet
de dag vol onzin die
maar ralt en
ralt en ralt
waar is de zaal en het publiek
en het geklap dat pijn verzacht
je mist de mond die zonder
masker lacht je mist
de hand die raakt en schudt
en onderwijl wordt zacht
het hart gesmoord want
alles blijft maar kut
en kut en
kut