Het was jouw speelkaart die ik toen trok en dus was jij van mij,
En na uren autorijden langsheen houten kerken, boerderijen,
Zette palinka kelen en harten open,
Moed en durf als een geest uit een fles.
De wodka maakte zelfs de vlinders in onze buiken dronken
En we fluisterden wat onze gedempte harten wilden horen.
Tussen hooibalen groeven we begeertes op,
Angstvallig verborgen in de aarde van het fatsoen.
Ze moesten nog wennen aan het Roemeense zonlicht,
Als ondode wezens die de wereld wilde weren.
De knoflook verbrandden we op het altaar van onze toekomst,
Nu kon dit, mocht dit, moest dit zijn,
En van nu af aan zullen harten enkel nog rijpen
In een harnas tegen alles wat de groei kan besnoeien.
Alsof afstand ons kan deren, wij staan al maandenlang op de kaart.
Bij onze liefde raken kompassen alle windrichtingen kwijt.
En je trekt over Alp en meer, wentelt je in kilometers als waren het lakens.
We slijten onze levens in luchthavens,
Slurpen koffie in de wachtkamer van ons verlangen,
Het vliegtuigticket in onze zweterige handpalm,
Verfrommeld tot een bal, de knoop die we niet doorhakken.
Achter ons branden versnipperde verhalen
En geen zee die de bruggen kan blussen,
Maar we reiken onze halzen steeds verder, voeden onze lijven met lacunes.
Naast mij in bed lig niet jij maar een kaart van Europa,
En ik tel de landen die me van jouw dons scheiden.
In vogelvlucht zijn dat er zeven, mijn liefste, een half continent.
In bars in Boedapest heffen we het glas op ons geluk,
Vieren het in Brusselse straten, plannen Portugal, de Balkan.
Europa is van ons, en bij uitbreiding de wereld,
Want liefde meet je niet in mijlen, maar degusteer je in de tijd.