dat je de wolken zag (roze ook)
een blad op de koepel (hoepelkoepel)
het blad al rot en jij bang om op te rotten (nee!)
dat je een kind baarde (Jack)
op een bed in een lege kamer op een lege maag (eitje, eitje)
de koekjes kon je je herinneren (oma zoet)
en de hond die hulp zocht (gebroken poot?)
de hond met agenda (hidden)
geheimen had je
veel geheimen was je
elke dag de koepel en de code (uitzicht code, toekomst code)
dat je in bad met het kind speelde of ernaar keek
de oude man kon binnen in de kamer (kamer van baardhaar)
in je navel zijn viezigheid
in je mond zijn viezigheid
dat je ook de wolken riep in de kast
waar je kind sliep tot het kind iets zag (iets groot)