Tien voor elf is het. Nog iets meer dan een uur en dan gaan de vijf klokkentorens in de buurt om ter luidst de middernachtsmis aankondigen. Om de stilte die nu in huis hangt te doorbreken, slurp ik van mijn kop thee. Sinaasappel met honing en een speculaasje erbij. Zoete dingen, dat apprecieer ik in de winter het meest. Smaakt goed na de wortelpuree van daarnet. Dat was een restje van gisteren. Ik heb er ook een tosti kaas bij gemaakt. Zo zou hij dat noemen, denk ik, Henk, een ‘tosti kaas’, terwijl ik het zelf een ‘vegetarische croque monsieur’ noem. De laatste keer dat hij hier was, hebben we samen wortelpuree gegeten. Ik vraag me af of ik het daarom vandaag ook gemaakt heb. Een onbewuste associatie. Mijn maag rispt op. Die sinaasappelthee komt niet uit een zakje. Heb ik ook van hem geleerd. Hebben we in het begin veel ruzie om gemaakt. Hij weigerde geprepareerde theebuiltjes te kopen. Het moesten altijd losse kruiden zijn. Goedkoper en verser, volgens hem. Na vijf jaar neem je dat dan over, zo’n gewoontes. Ik vraag me af wat hij vanavond doet. Of hij toch weer naar zijn vader en moeder is gegaan. Of hij daar in dat rode gecraqueleerde salon ovenhapjes zit te eten die zijn moeder de dag zelf nog in de supermarkt is gaan halen. Als er al ovenhapjes zijn. Zou ze dit keer zelf gekookt hebben? Of zouden ze weer naar het frietkot gaan, zoals drie jaar geleden, de enige keer dat hij mij zover heeft gekregen ook de reis naar Rotterdam te maken. Mee het huis binnen, een doodnormaal rijtjeshuis. Ik had een grot verwacht na alle beschrijvingen die hij me had gegeven. Ze had gestofzuigd, zijn moeder, en het enige vuil dat ik vond was een pizzakorst achter de zetel. En wat ondefinieerbare bruine korrels in een scheur in het rode leer. Ik heb toen later op de avond gedaan alsof ik een brok vispastei van het bladerdeeg had laten vallen, de kruimeldief gezocht en de zetel schoon gemaakt. Toen waren ze er alleszins wel, ovenhapjes. De rook hing tot in de woonkamer. Vorig jaar hebben we kerst met z’n tweeën hier thuis gevierd. Ik had zijn ouders uitgenodigd, maar hij zei me dat ze het geld niet hadden om naar Brussel te komen. Ik weet niet of dat waar was. Hij had gekookt. Steak met pepersaus, zijn specialiteit. Hij is nog chef-kok geweest. Ik kan nog steeds niet zo’n lekker vlees bakken als hij. Ik had voor kaarsjes gezorgd, en cadeautjes. Die had ik onder de kamerplant gelegd, voor een kerstboom had ik het geld niet. Hij had nog voorgesteld er eentje voor me te halen van op het Sint-Kathelijneplein. Hij weet hoe nostalgisch ik word van die dennenlucht. Mijn ouders vroeger kochten altijd de grootste boom. Zo hoog waren die dat ik er nooit een piek op kon zetten. Met mijn moeder hing ik de boom vol ballen en slingers. We bakten ook figuurtjes van zoutdeeg en die hingen we er ook in. Ik heb het recept nooit op internet opgezocht. Ik zou niet kunnen verdragen dat internet iets weet dat enkel mijn moeder wist.
Twintig na elf. Ik slurp nog eens van mijn thee. Ik heb geen muziek op gezet. In kersttrielala heb ik geen zin, koormuziek zou me te veel aan mijn vader doen denken, de poppige rockige radiostroom hoor ik al genoeg op andere avonden. De kerktorens zijn nog stil. Onze Spaanse bovenburen houden een luidruchtig feest. Heel de familie is overgekomen uit Barcelona. De hele dag al is het een binnen- en buitengeloop van kinderen, amper zichtbaar onder hun wollen mutsen, pubers die liever hun vingertoppen eraf laten vriezen dan volledige handschoenen te dragen, hun ouders die met de meest bizarre vormen van cadeaus komen aanzeulen. Ik had voor mijzelf ook een cadeautje gekocht deze avond. Ik heb het door de kassabediende laten inpakken. Ik doe het straks om twaalf uur open. Het zit nog in mijn tas. Die kamerplant van vorig jaar heeft hij meegenomen. Ik heb nog niet de tijd gehad een nieuwe te kopen. Zo’n zes weken nu leef ik in een half huis. Het verbaast me dat ik zo goed op de hoogte ben van het tijdsverloop. Ik zou niet kunnen zeggen hoeveel weken het geleden is dat ik Anja nog heb gezien, of Liesbeth. Of hoeveel weken het geleden is dat ik nog eens naar het park ben gegaan, of naar een dansvoorstelling. Ik weet ook niet hoeveel keer het kopieerapparaat op school stuk is geweest het afgelopen jaar. Maar ik weet wel hoeveel keer ik gevreeën heb het afgelopen jaar. Mo had me aangesproken terwijl ik op een bankje naar voetballende kinderen zat te kijken. Hij was eerst druk in de weer met zijn i-pod en dan begon hij, heel vriendelijk. Of ik hier vaak zat? Of ik in Brussel woonde? De blik in zijn ogen was rustig, alsof hij met het hele leven in het reine was. Brede schouders had hij, wat mij het gevoel gaf dat hij vanuit zijn hart sprak. Ik was het die zijn nummer vroeg op het einde van het gesprek. En of hij overmorgen zin had wat te gaan drinken? Het was krokusvakantie. Henk zat voor een congres in weet ik veel waar. Henk wilde niet dat ik stopte met de pil. Mo wou zeven kinderen, vertrouwde hij me toe in Bar Beton. En dat hoefde geen jaren meer te duren. Hij had een Arabisch salon in zijn kleine woonkamer. Of toch één bank bekleed met blauw fluweel en gouddraad. Ik vraag me nog steeds af hoe hij dat logge, rechthoekige meubel boven op de derde verdieping heeft gekregen. Het was even ruim en comfortabel als een tweepersoonsbed.
Twintig voor twaalf. Mijn thee is op. Ik twijfel of ik nog nieuwe moet zetten, of maar gelijk in de rode wijn vlieg. Of jenever? Er hadden wel enkele vrienden gevraagd of ik kerst niet bij hen kwam vieren. Ik geloof dat ook enkele collega’s samen gingen hokken vanavond. Ik besluit voor de jenever te gaan. De fles is al half. Ik kan me niet herinneren wanneer ik de vorige helft heb opgedronken. ‘Into the wild’ van Eddie Vedder. Die film hebben Henk en ik samen gezien. Allebei de ogen uit onze kassen gehuild en nog nooit zo’n goede seks gehad. Ik had Mo die film ook aangeraden. We hebben samen gezien. Hij vond er niks aan. Toen heb ik mijn keuze gemaakt. Of was dat daarvoor al, toen hij over ‘negers’ begon, toen hij zei dat zwarte mensen stonken en geen cultuur hadden. Het was alleszins nog voor Henk terug was van weet ik veel waar, dat ik Mo heb verteld dat ik niet de moeder van zijn zeven kinderen zou worden. Ik ben Henk gaan ophalen op de luchthaven. Ik maar wuiven tussen al die wachtende mensen. Hij was verbaasd. Het eerste wat ik opmerkte was zijn geur. Ik had Henk nog nooit eerder geroken. Het was een mengeling van zweet, rook en scheerschuim. Het wond me niet op, wat heel anders was dan voor hij vertrok en zijn lijf maar in geurafstand van mij moest zijn om me geil te maken. Hij kuste mij. Ik proefde chocolade.
‘Wat brengt jou hier?’
Was dat achterdocht in zijn stem?
‘Ik dacht, laat ik hem verrassen. Vind je het leuk? Hoe was het?’
Ik weet niet eens of ik toen wél wist waar hij geweest was. Bahrein, Bangladesh, Signapore, New York, Kaapstad, ik hield het niet meer bij. Als hij me eens meegenomen had… Maar daar had de firma geen geld voor, volgens hem. Ik kan nog steeds niet geloven dat hij in geen hotelbar of hotelkamer, op geen enkel reisje, nergens, een meisje… Dat is wel wat hij beweerde, toen ik het opbiechtte van Mo, dat hij nooit.
De klokken luiden. Is het toch middernacht geworden. Kan ik mijn pakje openen. Ik open mijn rugzak, neem het vierkantige cadeautje met gouden papier en een witte strik eruit. Ik laat mijn rugzak vallen en de rest van de inhoud rolt over het parket. Een predictor. Was ik al vergeten dat ik dat gekocht had. Zes weken geleden is Henk al zijn spullen komen ophalen met een kleine huurvrachtwagen. Ik was er jaloers op hoe hij zonder enig probleem door onze kleine straat manoeuvreerde. De vorige keer dat ik dat probeerde met iets dat groter was dan onze twingo, heb ik de spiegels eraf gereden. Hoe Henk al zijn meubels in zijn eentje in die vrachtwagen kon laden. Dat heeft me altijd gefascineerd aan hem: dat zo’n intelligente man zo’n sterk en soepel lijf kan hebben. Ik ben al zes weken niet meer ongesteld geweest. Ik urineer eerst, en doe dan het pakje open. Een nieuwe cd van Eddie Vedder. Ik zet hem meteen op. Ik kijk naar de predictor. Een roze lijn. Om zeker te zijn kijk ik nog eens in de gebruiksaanwijzing. Het betekent wel degelijk dat ik zwanger ben. Ik heb spijt dat ik geen twee predictors heb gekocht. Dit kan onmogelijk waar zijn. Van Henk mocht ik, zelfs na Mo, niet stoppen met de pil. Ik heb dat pas gedaan toen alles al zo goed als voorbij was. Toen we in Parijs elke dag ieder een ander museum bezochten, elke avond allebei alleen naar een ander concert gingen, toen we aan de balie van het hotel zelfs vroegen of er geen kamers voor twee waren zonder een dubbel bed dat uit één stuk bestond, heb ik besloten ermee op te houden, met die hormonen. Dat was in juli. Die vakantie was al lang van te voren geboekt en we vonden het allebei jammer van het geld om het te laten schieten. Ik wilde nog voorstellen om het tripje cadeau te doen aan zijn ouders, dan kwamen die ook hun huis nog eens uit, maar dat leek me gezien de omstandigheden ongepast. De enkele keren dat we die maanden daarna nog vreeën met elkaar, waren zo vluchtig dat hij niet eens merkte dat mijn borsten kleiner geworden waren.
De kerkklokken gaan niet meer luiden vannacht. Eddie Vedder zingt. De roze streep licht te schreeuwen op de salontafel. Ik neem nog een glas jenever. Ik denk aan al die mensen die nu in de middernachtsmis zitten. Zouden dat er veel zijn, hier in het centrum van Brussel? Zouden er nog jonge mensen bij zijn? En kinderen? Vroeger met mijn ouders was dat één van de hoogtepunten van het jaar voor mij. Midden in de nacht, door de kou, als het gesneeuwd had mocht ik op de slee, naar de kerk. En daar dan alle kinderen van mijn klas zien. Met rode wangen en druppende neuzen. De oudere kinderen die het kersttoneel speelden. Zelf heb ik een keertje engel mogen zijn. Mijn moeder had vleugels gemaakt van karton en die vol watten gekleefd. Ik mocht een witte nachtjapon van haar dragen. Die was veel te groot natuurlijk, maar mijn vader grinnikte dat dat wel bij een engel paste. Ik vraag me af of hier in Brussel ook kinderen zich verkleed hebben in Maria en Jozef en de herders en de schapen. En of er een moeder zou zijn die haar baby’tje, op het hoogtepunt van het verhaal, in de kribbe wil leggen. Ik had gehoopt dat Henk zou bellen vanavond. Het ziet ernaar uit dat ik diegene zal zijn die initiatief zal moeten nemen. ‘I love you more than you know’ zingt Eddie. Henk huurt een appartementje in Schaarbeek. Ik ben ermee heen gereden, toen met die vrachtwagen. Hij woont er op de vierde, en hij mag dan wel sterk zijn, dat leek me toch te veel werk voor een man alleen. In de vrachtwagen zette hij Studio Brussel op. Samen luisterden we altijd naar Radio Nostalgie. We zijn nog meer dan twee uur bezig geweest met al die meubels. Ik moest me inhouden om ze niet meteen op hun plaats te zetten en zijn appartement gezellig in te richten. Toen we de laatste ladenkast samen de trappen op hadden gesleurd, dat was nog niet zo eenvoudig, want we moesten ze bij elke draai in de trap over de trapleuningen heen heffen, konden we ons niet meer beheersen. Misschien was het ook het zweet, de feromonen in die traphal. Dat van die geur had zich toen al enkele maanden weer hersteld. Toen we terugkwamen van de luchthaven hebben we die nacht nog een lichamelijke verzoening gehad. Mijn lichaam is Mo sinds die nacht weer vergeten. Wat de afstand en de urenlange gesprekken en ruzies alleen maar moeilijker maakten.
Ik heb nog zes ingevroren appelstrüdels in de diepvriezer liggen. Die krijg ik mijn eentje nooit opgegeten. Zou hij nu ook alleen op zijn appartement zitten? Kijkend naar die ladenkast? Zou hij het gezellig ingericht hebben? Zou hij nieuwe vloerkleden gekocht hebben? En die kamerplant, zou hij er wel goed voor zorgen? Zou hij de onderburen vragen om hem water te geven als hij op congres was? Het is een kwartier fietsen van waar ik woon naar hem. Het sneeuwt niet. De kerstmarkt in Brussel heeft een nepsneeuw kanon moeten boven halen. Het vriest zelfs niet, geloof ik. De Spaanse buren zijn aan de kerstliederen begonnen. Een verschrikkelijke Spaanse kakafonie dringt mijn plafond door. Ik moet mijn best doen om er de melodie van ‘Stille nacht, heilige nacht’ in te herkennen. Als dat zo door gaat, slaap ik de komende drie uren nog niet. Ik houd de predictor nog eens onder de leeslamp. Het roze fluoriceert in mijn ogen. Ik haal de appelstrüdels uit de diepvriezer en stop ze in mijn rugzak. Ik zoek mijn draagbare fietslampjes en installeer ze op mijn stuur en bagagedrager. Jas, sjaal, misschien moet ik toch een andere jurk aan? Die rode met die diepe uitgesneden rug die hij zo sexy vindt? Met mijn zwarte naaldhakjes waar hij zo opgewonden van wordt? En welke panties? Nog twintig minuten duurt het voor ik tevreden ben. De Spanjaarden zingen hun versie van ‘Er is een kindeke geboren op aard’ terwijl ik extra make-up opdoe. En parfum. Zodat ik na de fietstocht niet te hard naar zweet ruik. Mijn gsm gaat.
‘Henk?’
‘Vrolijk kerstmis.’
‘Jij ook. Hoe gaat het met je? Ben je thuis?’
‘Ja.’
‘Is het goed als ik even langs fiets?’