De keuken is besteld bij De Keuteleire, de buxus verneukt, in een lul gesnoeid.
Balloos. De biljarttafel ligt er verlaten bij en aan de muur hangen driebandkampioenen te vergelen, ik aan de toog, te mijmeren over oude balorigheden, het verdriet van kamerplanten.
Thuis in een pot rusten restjes. Broccoli. Rijst. Kip in brokken. Onder de glasplaat van het salontafeltje prijkt Bobby. Gefotografeerd. Zit. Stil. Want het doet er toe! Was de voordeur niet open blijven staan (een huis is geen gevangenis), dan was hij niet platgereden en er zijn te veel kattenjongen, sprak moeder onrustig, ongelukkig.
Katten, jongen! Een jachtgeweer, netjes mikken, op een stokje pitten kippen, de ballen liggen gewoon te zijn, achter de toog. Scheel was ik, kon niet goed meisjesblikken vangen, huiselijk gejank verdragen, treurwilgen tekenen, tranen verbergen. Oefenen deden ze de krokodillen. Bij nacht, dan hoorde ik alles.
Vleermuizen, een uil, veldmuizen, het weglopen van paarden, asfalthoeven, een laatste adem. Oefenen! en moeder duwde hem van zich af, legde zich op haar zij, richtte haar blik op de muur, op een wolfspin terwijl ik cirkeltjes telde, oneindigheid mij bekroop, angst ook, omdat aliens zich verscholen, een verleden, vele bruingeestige bloemen tussen de nerven, van hout was het plafond.
Nog steeds. Morgen, zullen ze terugbellen van De Keuteleire. Hallo. Goeiedag. Een kookeiland. Inderdaad. Dat de pompbak gratis is, de dampkap van het merk Atag, zuigt alles geruisloos weg, luchtjes gelul buxusblaadjes spinnen herinneringen en dat, als hij groot van gestalte is, de hoogte aangepast kan worden, van de kapblok, Australische eucalyptus, rechts, naast vier meedogenloze gasbranders.
uit de reeks 'Roeland De Roover'