De zomer is als water tussen vingers weggegleden
Ik dacht we zijn weer opgeladen voor de wintertijd
Maar eerst komt nog de kille herfst hoe kon ik het vergeten
De tijd binst welke het gemoed als steeds een deukje krijgt
Hoe prachtig hij is uitgedost in geelbruinrode tinten
Zijn donkerblauwe wolkenmantel is met goud omrand
De dwarrelende bladeren het poffen van kastanjes
Hoe mooi ook dit alles, mij brengt het geen soelaas
Heeft het te maken met de pijn die afscheid met zich meebrengt?
Komt het door striemen van stormen die hevig kunnen zijn?
Waar ooit vreugde was, rest enkel maar het diepe hartenleed
Heeft iemand ergens nog een sprankel hoop voor mij gespaard?
Net als vroeger weerklinkt het lied van roodborst en van lijster
Het allerlaatste vlinderpaar vliegt argeloos voorbij
Mijn bange hart rilt en vindt nergens rust in deze schoonheid
Net als weleer rest mij nog enkel kommer en chagrijn