De fiets. Het zweten.
Zwetend versnellen tot het water op de rug drupt.
Alles is groen bij het gras.
Mensen wit als gebleekt water.
Abrupt stoppen.
Aan een bank.
Stoppen. Water.
Een liter zuiver water drinken.
De tegenligger fietser stopt.
Hij lacht.
Hij is blij verheugd verbaasd haar te zien.
Hij kust.
Zij rust in zijn kus vindt rust in het kussen laat zich
rustig gekust vallen op haar gat op de bank.
Het leven is zweten.
Zweten van eenzaam zijn als zij er niet is.
Niet fietst.
Kijk naar de knopen aan zijn hemd.
De vele vele openspringende knopen.
Kijk naar zijn hart dat springt en krult voor haar water.
Zijn hart duikt weg, het water in.
Hij staat klaar op het punt gereed om haar te huwen trouw te zijn
in de rust die haar water en kussen hem geeft.