Nu hij op de weegschaal weer hetzelfde cijfer
lezen kan als in zijn puberteit, vellen
koorts, gezwollen lymfeklieren, lome tellen
deze dichter niet, dus blijkbaar ziek van Pfeiffer
kan hij louter metaforisch zijn. Zijn stamvirus
tiert al sinds zijn tienerjaren en steekt zijn kop
om de drietal dagen onontkoombaar op.
Ongedurig is hij dan. De geur van lathyrus
en van rozen maakt hem nukkig, rusteloos.
Tijd zich af te trekken, eenzaam, laveloos.
Spanning afgeknald, maar hard hervat de cyclus.
Lusten laaien zo weer op. Contact met vrouwen
eist beschaving. 'Knuffelziek' en 'onbehouwen'
schrapt hij. Geuzennaam is melancholicus.