Op dagen met troost en zonnebrand wordt Tanguy in de tuin van zijn compound gezet. Normaal draagt hij een soort harnas met onderaan ontlastingsventielen. Hij mag dan uit zijn korset en Prudence, de verpleegster, zet het lijf met hoofd dan in een kuip die veel weg heeft van een morteltrog.
Dat is temidden het blauw, het paars en het zilver van de eryngiums en wie niet van eryngiums houdt is een tuinbarbaar. Ik verzorg ze als een restaurateur van schilderstukken en Prudence gebruikt een waterslang om Tanguy nat te houden. In de blakende zon staat hij rood te worden, als een machteloze kreeft, zij het zonder schaar noch poot.
Dit alles ter nagedachtenis van Katja en als haar dagtaken erop zitten, komt Prudence soms ook bij mij langs. Ik wil er nooit op voorbereid zijn. Ze kleedt zich dan uit en het kruis dat ze normaal tussen de borsten draagt, heft ze over de linkerschouder. Op de rug lig ik en het kruis hangt tussen haar schouderbladen terwijl ze mijn lusten kwelt.
Ze zegt dat het moet, dat ik voelen moet dat in nog leef. Dit is allesbehalve Katja. Restjes tederheid zitten in een snelkookpot en dra ledigt de hemel de laatste wolk. Tranenregen wil langs de ramen druipen. Ik geef echter geen kik, amper een krimp.
uit de reeks 'Residu'