De schilder vroeg zich luidop af wanneer hij nog gedanst had.
Vorige maand, schatte de kleine loopjongen met de kat
Vorige week, zei de oude vrouw gezeteld in het blauw
Gisteren, verried de veroordelende blik van de jeugd
aan wiens tafel hij zich zonder uitnodiging geplaatst had.
Maar een vriendelijk naaktmodel reikte hem galant de hand
zette knipogend een eerste netjes aangeklede stap
dreef hem de roze bloemen in met kietelende streken
gegroet door de trippelende kat, door een wals, een polka,
een jig, een bourree – Hij lachte en zong, doeken ritselden
hun trage melodie tot hij in dauwvernis ontwaakte:
zijn publiek nog steeds zijdelings bevroren in wild applaus.