Je schrijft over een geroosterd varken,
buren rond het open vuur in je tuin.
Vrienden noemden jou bij je naam.
Nu eet je met een plastic lepel.
Je zit op koud metaal,
herkent de dagen: maandag bonen, dinsdag rijst.
Ik lees jouw honger naar Cubaanse koffie en warme huid.
Ooit bouwde je een huis voor een vrouw.
Jammer dat je nooit meer de sterren zal zien.
Ze houden jou als een hond
maar als ik pijn heb en bloed, leer jij me
drankjes van honing en limoen.