Later als ik klein ben …
‘Later word ik een supersonische straaljager’, zegt de jongen op besliste toon. Hij spreekt het woord ‘supersonisch’ met veel nadruk uit, fier dat hij zo’n moeilijk woord kent. Hij kijkt me vastberaden aan.
We zitten samen op een bomvolle tram, zijn mama een plaatsje voor hem en hij gezellig naast me, helemaal klaar om een conversatie te starten zoals alleen een kind dat kan.
Zijn mama en ik wisselen een geamuseerde blik uit die de jongen meteen opvat als een ontkenning van zijn woorden. ‘Mijn mama zegt dat ik alles kan worden wat ik wil, dus word ik een straaljager!’ reageert de jongen vol verontwaardiging. Bij de ‘ik’ wijst hij fier op zijn eigen borstkas, die hij stoer naar voor steekt.
‘Een supersonische dan nog wel,’ reageer ik lichtjes plagend. Hij trekt even een wenkbrauw op en kijkt me aan met een kritische blik. Dan begint hij opgewonden te vertellen hoe hij er later als straaljager wilt uitzien.
‘Ik word enorm lang en smal met een scherpe punt van voor om extra snel te kunnen vliegen. De vleugels staan naar achter en zijn rood met blauwe strepen op.’ Met zijn armen tracht hij het vliegtuig uit te beelden, wat niet evident is op een stampvolle tram.
‘En kan je dan zelf vliegen of moet er een piloot in je zitten?’ vraag ik geïnteresseerd. Hij kijkt me aan alsof ik het domste wezen ben op aarde. ‘Natuurlijk moet er een piloot in mij zitten, dommie!’ roept hij verontwaardigd door de tram.
De mensen rondom ons kijken verrast op en beginnen stiekem mee te luisteren. Zijn mama kijkt me wat gegeneerd aan en maakt met één blik haar zoontje duidelijk dat hij stiller én beleefder moet zijn.
Op een iets zachtere toon legt de jongen me met hand en tand uit waarvoor die piloot dan wel nodig is. ‘Allemaal gelezen in mijn vliegtuigenboek,’ zegt hij trots. Hij duikt in zijn rugzak en haalt er een groot boek uit met op de voorkant een kleurrijke foto van een vliegtuig. Hij bladert snel naar een pagina met een ezelsoor en daar prijkt de straaljager die hij me zonet beschreef.
‘Deze wil ik worden,’ zegt hij fier. ‘Dat is inderdaad een heel knappe straaljager,’ bevestig ik. ‘En hij is supersonisch, zeg je?’ ‘Ja! Super-mega sonisch!’ roept hij enthousiast uit. Dan kijkt hij vlug even naar zijn mama, geschrokken zijn belofte herinnerend. Ondertussen hebben er al heel wat passagiers de tram verlaten, maar diegenen die nog overblijven, volgen met plezier het gesprek.
‘Weet je wat supersonisch betekent?’ vraagt hij me als een echte schoolmeester. ‘Nee,’ antwoord ik gespeeld. ‘Als een vliegtuig ongelooflijk snel vliegt, dan hoor je een luide ‘boem’ en dat is supersonisch,’ legt hij me geduldig uit.
Ondertussen merk ik dat de tram bijna bij de eindhalte is. Mijn halte zijn we reeds gepasseerd, maar ik heb tijd en een wandeling zal me goed doen. Dit fijne gesprek wil ik nog niet beëindigen. Terwijl de overgebleven passagiers rechtstaan, klaar om uit te stappen, kijkt de jongen me nieuwsgierig aan.
‘Wat wil jij later worden als je groot bent?’ vraagt hij me. Ik grinnik. ‘Maar ik ben toch al groot,’ zeg ik lachend. ‘Ja maar, als je nog groter bent,’ dringt hij aan.
Ik moet glimlachen. Stel je voor, nog een stukje groeien op mijn vijftig. Dat zou ik best fijn vinden. Dat zal eerder krimpen worden, vrees ik. Wanneer ik dit vertel aan de jongen, kijkt hij me een ogenblik verward aan.
‘Goed dan, wanneer je later klein bent … ‘ Tegen de logica van kinderen valt niets in te brengen. ‘Dan wil ik schrijfster worden,’ vertel ik hem. ‘Waarover wil je dan schrijven?’ vraagt hij me, terwijl we als laatsten uitstappen. ‘Misschien wel over een jongen die een supersonische straaljager wordt,’ zeg ik met een knipoog naar zijn mama.
‘Wauw mama, hoor je dat?’ Die mevrouw wil een boek over mij schrijven!’ ‘Ja, schatje, lief, he …’ Zeg nu maar dag aan de mevrouw en dank je wel voor het luisteren.’ Ik krijg nog een ‘high five’ van het jongetje en terwijl mama en zoon wegstappen hoor ik hem verder ratelen over dat coole supersonische vliegtuig dat hij ooit zal worden.
Met een hart vervuld van blijdschap begin ik aan mijn wandeling naar huis. Misschien schrijf ik hier later als ik klein ben wel een boek over. Je bent namelijk nooit te groot of te klein om je dromen waar te maken.