Schat voor jou. Schrijf ik de pannen van het dak. Leg ik het lood in die verlegen plooi, zodat die zwaartekracht jou voor altijd ontgaat.
Ik lik aan je gelaat. Ik lik je overal. Het mag omdat je weet, dat ik de lust niet bijten zal. Je tepeltjes, ze lachten al, nog voor ik je voorzichtig morsen zag.
Het sap liep uit je mond. Het is zo ongezond, lachte je nog toen je aan liefde dacht. We weten het, mijn ondergang, wij willen hem meteen.
Elk gas dat ons probeert wat tranen te onthullen, moet vandaag geen moeite doen. Ik houd gewoon van jou. Die zin staat hier gewoon, niet eens verborgen. Mooi centraal.
Daarna. Omdat de evenaar dat wil, leg ik je in het midden van mijn ziel. Die is zo zacht omdat de bolster stierf toen hij jouw ogen zag.
Layla, schat, jij bent de aartsvijand van al hetgeen ik even veel verloren acht, niet haten wil omdat de tijd zich niet verliezen laat aan ondergang.
Kom dicht bij mij. Er is geen slag, geen klok, geen kerk die op ons wacht. Ik ben gewoon van jou zoals de sterren van de nacht.
Ik lik aan je bestaan. Voorzichtig want ik weet hoe elke pop een vlinder in zich draagt.
Vandaag nog niet. De lente leeft nog stil. Ik wacht nog liever eeuwen op die dag. Waarop de zon om warmte vraagt.
uit de reeks 'Maynun, het gebrabbel van een gek'