Vannacht trof ik, onder de frisgewassen lakens, de dood bij mij in bed.
Een warme gloed maakte zich van me meester en in de schaduw van de maan
beroerde zij mijn liefdesfakkel
als een speelse maagd.
Ze zoog de levenslust uit mijn vege lijf
en na de laatste druppel
was nog haar honger niet
gestild.
Hoe hard zij ook probeerde te nemen
waar zij meende recht op te hebben
er hielp geen lievemoederen aan.
Het werd later, de nacht verdween
dus kwam de dorst.
We dronken
samen
rode wijn.
Toen ze besloot te gaan
sloeg ik de hand aan mezelf
met de beeltenis van
die andere maagd op mijn
netvlies gebrand.
Wat een heerlijke treurnis
nog aan toe
bedacht ik
toen de bekladde
zakdoek in mijn
nachtkast verdween.