In het Italiaans verschilt de benaming van de winter maar één letter met inferno. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt, in mijn herinnering zijn er winters met een helse koude. Een van die winters begon vroeg en drie maanden lang lag de temperatuur onder het vriespunt.
Hartje winter dragen wij net als in de zomer het uniform van de jeugdbeweging met korte zwarte veloursbroek. “Voel jij ook die tinteling in je bovenbenen?”, vragen mijn kameraden terwijl we ons op de fiets trachten recht te houden op de gladde paden.
Tussen het gekraak op de radio, meldt de sterrenwacht dat je bij heldere hemel ’s nachts wel zevenduizend sterren kan waarnemen. Van lichtpollutie is er nog lang geen sprake.
Op de ruime speelplaats van de school zijn ijsbanen gemaakt van wel vijftien meter lang. Ook het onderwijzend personeel kan het niet laten om ze uit te testen. Tot groot jolijt zien wij zelfs de broeders met wapperende zwarte pijen voorbij glijden.
Na de ijspret kom ik samen met mijn broers en zussen verkleumd thuis. In de keuken ronkt het kolenfornuis. De geur van warme chocolademelk komt ons tegemoet. Wij schuiven stoelen voor de kachel en stoppen onze voeten met klamme wollen sokken in de openstaande ovens. Al snel bedampen de ruiten.
Het ouderlijk huis is nog maar een tiental jaar oud, maar van centrale verwarming is er nog geen sprake. Enkel de keuken en de woonplaats worden verwarmd. In de slaapkamers vriest het. Soms doe ik het rolluik in mijn kamer niet naar beneden en vraag mij af wie daar die bladeren schilderde? Dan zie ik hoe de ‘vriezeman’ in het maanlicht bloemen in de winter tovert op de vensterramen.
In de straten en tuinen duiken sneeuwmannen op. De een is al vrolijker opgetuigd dan de ander.
“Kijk, wat ik op zolder gevonden heb”, roep ik mijn broertje toe die net twee zwarte kralen in het hoofd van de sneeuwpop duwt: “een oude bolhoed en een pijp van opa!” De langste wortel en een uitgerafelde rode sjaal maken ons kunstwerk af.
Een vader die met de hulp van de ‘vroedvrouw’ zijn kroost thuis op de wereld heeft gezet, is ook op andere vlakken handig. “Ik heb een extra lange slede gebouwd”, zegt hij trots. Met zijn vieren gieren wij het even later uit wanneer grote broer ons voorttrekt door de krakende sneeuw. De middagzon op de maagdelijk witte sneeuwvlakte verblindt ons.
Moegespeeld, zien wij later de lange wolkenslierten in het avondrood. Aan de kleinsten wordt verteld dat het de Sint is, die zijn speculaas bakt.
De roep van kraaien door de naakte boomkruinen en het geblaf van een hond dringen ver door de ijle ijslucht.
Op kerstavond doen wij met vrienden een fakkeltocht. Wij zingen en zien de adem van onze schaduwen op het witte sneeuwtapijt.
Wij koesteren dit moment en elkaar.