‘Niet dat ik het erg koud heb in mijn onvolprezen Blankenberge, ook al draag ik de sjaal, die ik dagelijks omsla, of het nu winter, zomer, herfst of lente is, maar toch voelt dit zeebriesje eerder fris aan en zou ik de krakkemikkige oudjes die nu op de dijk en de pier wandelen willen aanraden zich warm genoeg te kleden, alhoewel ik mij niet echt wens in te laten met de gezondheid van die schare schuifelende schlemielen, laat staan dat deze aangespoelde kustbewoners mij ook maar een moer kunnen schelen.’
Zo ben ik op het bankje op de zeedijk aan mijn tekst begonnen voor een nieuwe schrijfwedstrijd: maak een volzin van honderd woorden in de trant van Chr. Vekemans. Ik tel het aantal woorden, het zijn er negentig. Nog tien woordjes inlassen en hier en daar wat rommelen aan de interpunctie.
Veel tijd krijg ik niet. Plots steekt een heuse storm op die zo hevig wordt, dat ik mijn volle gewicht in de strijd moet gooien tegen het beuken van de noordwesterwind.
Dat gewicht ligt in ponden net onder de tweehonderd, dus denk ik ‘wat het zwaarst is moet het zwaarst wegen’, maar dat is buiten de beaufortwaarde gerekend van deze windkracht.
Mijn deelname aan de wedstrijd kan ik vergeten, mijn ‘callepinke’ met mijn pennenvruchten is uit mijn handen gerukt.
Ik wordt opgetild, voel mij licht worden als een veertje en vlieg over de pier de volle zee in, richting Engeland.
Waar er aan de kust nog een dreigend donker wolkendek hing, klaart de hemel nu volledig op en zoef ik gezwind door het blauwe luchtruim. Onder mij zie ik tankers en containerschepen varen maar ook zeilboten. Ik herken de ferryboot waarop passagiers mij toewuiven.
Plots beland ik in een mistbank, maar het blijkt enkel een verloren schaap van een wolk te zijn, die mij omsluit. Dan duiken zij voor mij op: ‘The white cliffs of Dover’. Meteen klinkt het riedeltje van wijlen Dame Vera Lynn door mijn hoofd.
Geen tijd voor sentimenteel gedoe, aan een rotvaart vlieg ik in geen tijd boven Cardiff en boven de groene heuvels en het sprookjesachtige Snowdonia. De naam doet mij denken aan tante Sidonia en professor Barabas. Hoe dikwijls vloog zijn Gyronef niet met mijn striphelden over verre wereldzeeën, net zoals ik nu vlieg?
Ik drijf het binnenland in en vlieg boven de suburbs en het centrum van Londen. In de London Eye hebben toeristen mij opgemerkt en zwaaien naar mij, terwijl ik opgeschrikt wordt door een formatie jets die mij in de kleuren van de Union Jack wentelen. Net nu ik hier overvlieg doet de Queen haar ‘Trooping the Color’ met aan het slot een ‘flypast’ van haar ‘R.A.F.’
Ik kuch de ziel uit mijn lijf en vind dat het nu welletjes geweest is met mijn vliegkunst. Al snel wordt ik gedreven naar de oostkust en bevind mij aan de Noordzee boven Great Yarmouth. Ik ken deze plaats van ergens.
Natuurlijk, hier vroeg mij die man aan de hotelreceptie iets dat ik niet verstond. Na de derde trage en overdreven gearticuleerde herhaling verstond ik dat hij vroeg of ik een ‘Early morning tea’ verlangde? Het bleek de lokale sympathieke manier te zijn voor het geven van een ‘wake up call’.
Het suizen van de wind is weg, ik lig in een queen sized bed. Het kamerraam staat open. Ik hoor het zachte ruisen van de zee. Er wordt op de deur geklopt. Een roodharige lieverd opent de deur en zegt: “A jolly good morning. Your tea, sir. Cooked breakfast will be served at your best convenience.”