(uit “verhalen van A tot Z”)
“Ich hab noch eine Koffer in Berlin”
1966 – de Berlijnse Muur staat er inmiddels vijf jaar. Bij toeval kan ik als enige Vlaming mee met een bus vol Duitsers en Oostkantonners voor een tiendaagse reis.
Eerst gaat het naar Paderborn waar gedurende een viertal dagen een korte trip naar Berlijn wordt voorbereid. Ons wordt in de kleinste details verteld hoe de situatie is in Oost-Duitsland en in Oost- en West-Berlijn.
Dan volgt de trip naar Berlijn met een halfvol busje voor een dertigtal personen. Alle leeftijden zijn vertegenwoordigd. Zelf behoor ik tot de jongste groep. De oudste deelnemer is de koster van Sankt Vith.
Bij de grens zien wij voor het eerst VOPO’s , de Oost-Duitse Volkspolizei in donkergrijze pakken. Hier en daar lopen mannen maar ook vrouwen in kaki uniformen met felrode kraaghoeken en kentekens en met de kenmerkende hoge kepies, het zijn Russische militairen. We moeten de bus verlaten. Net voor ons wordt een lichtblauwe VW kever volledig ontmanteld – zetels worden uit de auto verwijderd. In houten barakken moeten wij wachten tot onze bus gecontroleerd is.
Het gaat onverwacht vlot en we mogen terug instappen. Net als ik wil buitengaan duikt een kaki uniform op aan de andere zijde van de halfglazen deur. Ik houd de deur open. Een bloedmooie Russin met rode haren doorprikt mijn starende blik met haar staalblauwe ogen en sist met een Stalinaccent “Ich kann auch selbst Türen öffnen !”. Ik bedenk me net op tijd om de deur weer dicht te smakken.
De toon is gezet, wij verlaten het vrije Westen. Net voor wij vertrekken zie ik hoe de roodharige beauty met een peilstift de inhoud checkt van de benzinetank van de VW kever.
Zodra wij Oost-Duitsland binnenrijden wordt alles grauwer en grimmiger. Honderden kilometers lang zijn enkel velden te bespeuren met hier en daar landbouwers die opkijken als onze bus voorbij rijdt. De jongste deelnemers zijn sterk onder de indruk en wuiven naar de droeve mensen. Die durven amper terugwuiven. Waarschijnlijk nog sterker onder de indruk dan wij, leggen de oudere deelnemers ons uit dat we beter niet wuiven. Wij brengen die mensen in gevaar, overal schuilen immers verraders, de eerste tekenen van de angst die wij de volgende dagen zullen ontwaren en ervaren.
Plots barst uit het grauwe donker een lichtbol : West Berlijn ! Wij slaken een zucht van opluchting. Via de superdrukke Kurfürstendamm met zijn duizenden reclamespots bereiken wij Hotel Denmark. Vanuit onze kamer zien we de Gedächnisskirche. "Was wird Morgen geschehen?"
Door de dag bezoeken wij de muur, zien wij plaatsen waar jonge soldaten naar het Westen vluchtten, waar burgers werden neergeknald op weg naar de verloren vrijheid. Beelden, foto’s van mensen die uit ramen springen en het niet overleven, worden voor altijd in ons geheugen geprent.
’s Avonds ondergaan wij de westerse wereldstad . Het "i – punkt" : boven op een ranke wolkenkrabber draait het helverlichte Mercedes logo als het puntje op de i. Tot waar in het Oosten ziet men deze witte ster, symbool voor kapitalisme, welvaart en vertier?
In de Berliner Kind’l Keller proeven wij het typische Weissbier. Wij willen de spanningen van de reis en de schrikbeelden wegspoelen met “Trank und Gesang”. De “Witzen” volgen elkaar op. Er wordt gelachen en gebruld. De sitarspeler lost alle verzoekjes in en begeleid mij zowaar als op algemeen verzoek “der Flame” een liedje uit zijn “Heimat” moet zingen. Inspiratieloos zet ik het deuntje “Daar bij die molen” in, niet erg Vlaams maar we zongen het thuis graag. Snel wordt “Da bei der Mühle” mijn eenmalige Duitse schlagersucces in de inmiddels volgelopen bierkelder. Tot tien maal toe wordt het refrein herhaald en dan zie ik ze zitten.
Aan een tafeltje weent een Berlijnse blondine. Ze is nog niet oud maar het leed van de vijf afgelopen jaren heeft haar getekend. Ze laat haar tranen de vrije loop. Het is jaren geleden dat hier nog zo uitbundig gezongen en gelachen werd. Als de dolle avond besloten wordt met het “So ein Tag so wunderschön wie Heute”, houdt niemand in de kelder het nog droog, niet in het glas, niet in het oog.
Met een klein hartje slapen wij in na de ervaringen van vanavond en voor wat ons morgen te wachten staat, dan gaan we naar Oost-Berlijn.
Check-point Charlie, Amerikaanse doorgangspost van West naar Oost. We worden in groepjes van drie ingedeeld. Met mij gaan twee leeftijdsgenoten mee, Dieter en Wolfgang. “Mit siebsehn hat mann noch Traüme – dann wachsen noch alle Bâume..“ hoorden we nog net zingen op de „Rundfunk Berlin“. We zijn nu al achttien, zouden ons nog dromen wachten ? Dit lijkt alleszins meer op een nachtmerrie.
“Geldwechseln !” – Ik durf aan mijn Duitse kameraden niet zeggen dat ik aan hun landgenoten-officieren uit de documentaires over de oorlog moet denken. Alvorens we Oost-Berlijn binnen mogen moet een equivalent van minimum vijf Duitse Oostmarken aangekocht worden. In ruil worden West-Duitse Marken en Amerikaanse dollars gretig aanvaard. Deze “Ostmarken” horen ter plaatse uitgegeven te worden. Niet gespendeerd geld moet bij terugkomst in geldkisten gedeponeerd worden….ik moet aan offerblokken denken !
Achtung, sie verlassen jetzt West-Berlin. Blinkende Mercedessen, BMW ‘s en Amerikaanse sleeën ruimen de plaats voor kleine grauwe wagentjes. De Trabantjes zullen veel later collectors items worden maar nu zorgen zij voor stinkende grauwe straten. De meest befaamde onder de bekende boulevards in oude films over Berlijn “Unter den Linden” is vervallen en haast verlaten. De Dom is nog steeds overweldigend van buiten, maar een puinhoop binnenin. Waar men vroeger op het plein voor de Dom duizenden personen zag is het nu een grote kale vlakte. De eens zo machtige Brandenburger Tor is omgeven met prikkeldraad.
Het is koud – aan ons lijf en in ons hart. We vluchten een “Konditorei “ binnen. Hier is het stampvol. Etablissementen als deze kan je nu op één hand tellen, daar waar op dezelfde plek in het vroegere Berlijn het uitgangsleven gonsde en bruiste.
We bestellen eten en drank. Het kost haast niets. Hoe gaan we ooit afraken van onze vijf Ostmarken? Mocht het gesmaakt hebben zouden we nog wat gegeten hebben, maar helaas. Dan er nog maar eentje drinken en vooral hier en daar uitkijken of wij een Oostduitse autochtoon met een drankje kunnen plezieren. Achterdocht ! Hier en daar aanvaarden doffe ogen ons aanbod, rondglurend of niemand hen gade slaat.
Terug buiten in de koude Oostenwind rijden we nog wat rond met de bus, niet omdat de woonblokken bezienswaardig zijn, maar gewoon om ons geld op te krijgen. Ons bezoek aan dit stadsdeel weegt aldoor zwaarder op het gemoed en al snel wordt besloten terug te keren naar het Westen. We ontdekken dat dit ook met de U-bahn kan. Een ticketje is weer net te goedkoop om eindelijk de laatste Marken en Pfenningen kwijt te raken. Dan nog eerst een schnaps, ook weer goedkoop zowel wat de prijs als de kwaliteit betreft.
Licht beschonken bedenk ik dat wij de laatste centen in onze broekzak kunnen stoppen en aan de doorgang naar het Westen onze lege portemonnees tonen. En zo geschiedt het. Omdat wij niet precies kunnen uitmaken op welk ogenblik wij met de metro in het Westen toekomen denken wij naïef dat het instappen Oost en het uitstappen West zal zijn. Als wij na het uitstappen in ons jeugdig enthousiasme met enig kabaal de metrogangen doorlopen, staan wij plots oog in oog met een donkergrijze Vopo. “Haben Sie noch Ostmarken ?” We staan aan de grond genageld maar onze achttienjarige overmoed haalt het van de angst en na een even kordaat “Nein” en het tonen van de lege geldbeugels mogen we weer Westwaarts. De Vopo is net als wij piepjong, amper twintig – dringt hij daarom niet aan? Zijn wapen over zijn schouder is nochtans authentiek en de restjes kleingeld in mijn broekzak gloeien !
Van de groep met dertig en veertigers hoorden wij later dat ze hun geldoverschot aan voorbijgangers hadden geschonken. Dat risico durfden de ouderen niet lopen, zij hadden het in een vuilbak gegooid.
Om terug enig evenwicht in onze gemoederen te krijgen bezoeken we de dag nadien bruisend West-Berlijn : Charlottenburg, de Rundfunk die door de akoestiek een wereldbefaamde studio bezit, de dure shoppinggalerijen : het Westen pompt miljarden in deze door een betonnen muur omringde enclave. ’s Avonds krijgen we een bioscoopticket. De zaal zit propvol. Wij zitten op de eerste rij en kijken naar het in Europa allereerste gebogen cinemascope scherm met stereogeluid. Als er in de film een trein links van het scherm naar rechts rijdt duiken wij verschrikt weg. Het is of het ding over ons heen rolt. We moeten ook telkens onze hoofden draaien en wat achterover leunen in onze luxezetels als er rechts iemand opduikt die wat zegt tegen iemand die links op het scherm staat.
Deze decadente Westkant van de stad is vele tientallen keren duurder dan de Oostzijde. Met de gesmokkelde Oostmarken kom ik hier nergens en de Westmarken raken langzaam op. Gelukkig komt een vriend Oost-kantonner mij ter hulp. Hij werd enkele jaren voordien priester gewijd en moet volgens het boekje elke dag een mis opdragen. Daarvoor heeft hij in een nabijgelegen nonnenklooster een kapel gevonden. Ook de nonnetjes delen blijkbaar in de miljardenstroom uit het Westen, want voor elke dienst krijgt hij een ruime vergoeding toebedeeld. Op mijn beurt mag ik delen in de rechtmatig verkregen zilverlingen. Oef !
Potsdamer Platz: hier wordt een korte ceremonie gepland bij een gedenkteken voor alle slachtoffers van extreem rechts geweld, lees nazislachtoffers. Er worden teksten voorgedragen. Ook ik heb een tekst gekregen en met mijn eigen woorden aangevuld. In mijn hoogste Duits lees ik in een doodse stilte rondom mij een tekst die aangeeft hoe velen in mijn land hebben geleden onder het naziregime. Ik ben net na de oorlog geboren maar ken de verhalen ondermeer van vader die naar Duitsland gedeporteerd werd maar god zij dank terugkeerde.
Heel even krijg ik een akelig gevoel bij het kijken naar de oudsten uit de groep. Zij waren twintigers in de oorlog. Hoe fout zijn zij geweest? Dan merk ik hoe Ferdy Hammerschmidt, der Küster von Sankt Vith, een traan wegpinkt. Ik besef dat deze man, ooit inwoner van het grote Duitsland nu Oostkantonner in het kleine België is. Veel meer dan de “Walonen und Flamen” is hij fier om Belg te zijn. Hij is heel erg aangedaan dat ik als jonge Vlaming, als Belg op deze historische plek een dankwoord wilde uitspreken. Net als toen, voel ik vandaag dezelfde krop in de keel.
Hoe het nadien verder verliep, hoe wij terugkwamen, “wie wir uns verabschiedet haben”, weet ik niet meer.
Maar eens moet ik er mijn koffer met herinneringen gaan ophalen……….want “Ich hab noch eine Koffer in Berlin” . Telkens ik Hildegard Knef of die andere Duitse diva Marlène Dietrich (https://www.youtube.com/watch?v=Lp-eQqo__Ks) dit lied hoor zingen schiet mijn gemoed vol. “Ich muss bald wieder hin”.