Het geluid van de voetstappen sterft weg. Het zachte bonken op de straatstenen. De schaduwen dansen ver van me vandaan. Ik staar hem na. Wat er is gebeurd, is moeilijk uit te leggen.
Ik ril over mijn hele lichaam. Dat was eng. Hoe zijn vingers over mijn armen, borst en buik gingen. De koude puntige stenen in mijn rug. Blauwe plekken, overal op mijn huid. Wat heb ik gedaan?
Mijn billen doen pijn, mijn aars brandt. Dat harde geslacht, op en neer pompend. De stoten die ik onderging. Tranen die altijd maar toenamen. Tot ze me in een roes brachten en ik maar wat heen en weer bewoog.
Geld dat in mijn hand werd gestoken. Geduwd, gepropt, geramd. Mijn vingers dicht gedaan. Naar de bankbiljetten werd niet gekeken. Naar mij nog minder. Voldaan en weg, dag neukding.
En dat alleen voor wat eten. Omdat ik niet meer terug kan. Al drie avonden op een rij. Maar het moet.