de avond is een moordende magiër
met zijn gele oog van rottend vlees
midden in zijn veel te wijde tovenaarscape
met het ijzige van blauw de dagen wegvegend
de warme mond vol rood gesmeerd
zijn baard bedropen van het vuur likken
de burpende buik dampend en zwellend
rondom het middenrif van d’ aarde
de neerslag van 't gemaal
meanderend door de moerassen der gemoederen
na de dis zich aan de kunsten begevend zoals 't betaamt
de verf dorsaal wrijvend
met zijn zeis op de rugzijde gebonden
elke kommer wegwuivend met de wind van zijn strenge hand
de pendicule van oost naar west aan zijn oog gebonden
het daglicht loopt uit van oranje en vreet het paars aan
van de aanstaande dood
met het zwellen van de jammerklachten