Mijn nieuwe wereld bestaat uit klinkende koffiekopjes en ander ochtendgeruis. En dit om 5u ‘s ochtends.
Ik had nooit gedacht dat ik hier zou stranden. Als je aan mijn jongere zelf had gevraagd, waar ik op mijn 35ste zou wonen. Had ik nooit gezegd: Hotelkamer 34 van Hôtel LaCHATeau. Ik zou nooit zeggen: “mijn huisbaas is een jong Katmens en mijn lief een Weerwolf… net als ik.” Ik zou je eerder in je gezicht spuwen of in je nek bijten, als je dit zou beweren. Maar helaas… het is zo. En mijn koffie is al lang koud.
Het is allemaal zijn schuld.
De man die nu naast me zit. Met zijn hand op mijn bil, de andere om zijn mok: “Beste PETER ooit”. De 40-jarige Thomas met zwart- grijzende haren, strakke kaaklijn en zachte gouden wolvenogen. Door die op-maat-gemaakte chauffeurs kostuum krijg ik het nog steeds warm. En ik ken hem al maanden!
Ach… Als ik Thomas niet had ontmoet in mijn café, had ik waarschijnlijk niet aan deze lange tafel gezeten. Dan zou ik nog in mijn eigen bed hebben geslapen. In mijn eigen appartement- met eigen keuken. Boven mijn café “De Lustige Morgen”. Dan had Celine, mijn nichtje van zestien, tenminste een eigen kamer. Toen ruziënde we wekelijks over de badkamer, maar nu ruziën we dagelijks over het bed. ‘Aan wie is het om op de mat te slapen?’ Blijkbaar, deze tante hier!
Nee Maïke, denk ik bij mezelf, zonder hem lag je waarschijnlijk weer te bibberen in het bos. Of op straat. Het verlies van je café? Allemaal je eigen schuld… en van die stomme Phillip. Mijn ex-huisbaas. Maar ach… nu hoef ik me niet meer zorgen te maken over mijn café. Nee. Of hoe ik het einde van de dag overleef, met die zagende klanten. En al helemaal niet over de administratie- waarin ik zo goed in ben. Oh, nee! Wat ik nu moet doen- volgens mijn nieuwe huisbaas- is bekomen van mijn problemen en proberen mezelf aan te passen. Maar de vraag is; hoe? Hoe is dat zelfs mogelijk op deze plek? In dit vreemd Hotel. Waar geheimen zo door de muren zweven! Oh, Maïke, waar zijt ge in Wolfsnaam beland?
“Bonjour Tout le monde!”
“Bonjour Madame Anik.” Alle vijftien koppen steken hun tas in de lucht als mijn nieuwe huisbaas de ruimte binnenkomt. Qua attitude doet ze me denken aan een aristrokaat in tweedehandskleren. Maar dan een met een beige vacht, lange grijze staart en grijze, pluizige puntoren- die onafhankelijk los van elkaar bewegen. Heel schattig- volgens Celine. Toch, geef ik haar ongelijk. Aniks houding is altijd serieus (en katachtig), haar gezicht nog serieuzer- met hier en daar een kleine glimlach. Celine noemt haar Autistisch, ik noem haar arrogant. Maar wel “Plezant arrogant”. Het is immers dankzij haar dat ik hier zit. In deze… Harry Potter-eetzaal, zonder ramen of zwevende kaarsen Met alle tafels op één lijn.
Ze gunt me welgeteld 1 blik: Een kleine hoofdknik en een kleine glimlach.
Ik knik snel terug en focus me weer op de koude koffie.
Op mijn bil voel ik Thomas zijn hand bewegen. Ik verstijf meteen. Nee! Pleas nog niet. Ga nog niet weg op je stomme route! Laat me niet wachten als een hond! Zo hard als ik kan knijp ik erin. Hij gromt. Zachtjes. Ik grom terug gevolgd door een zacht, klagerig gejank. Natuurlijk is het meteen stil. Natuurlijk staart iedereen ons aan. En natuurlijk komt Anik naar ons toe.
“ça vas?” vraagt ze met gefronste wenkbrauwen.
“Yep, m’k u mar geen zorge”.
Thomas glimlacht van haar naar mij. Ik went snel mijn blik af. Tegelijk voel ik de hare op me rusten. Goed bezig, Maïke!, denk ik, Doe vooral zo verder! Dan vindt iedereen u raar. Straks wordt je toch nog buiten gesmeten. Al op uw eerste dag!
Een warme hand neemt mijn schouder vast. Ik voel de scherpe randen zo door mijn shirt prikken. Langs de ene kant wil ik grommen, happen- mezelf los schudden. Maar als Thomas rechtstaat, wil ik er vooral in knijpen. Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat het Anik is. Haar gezicht is vlak, maar haar ogen lijken zacht. Dus ik blijft verstijfd zitten terwijl er binnen me een oorlog woelt. Ik wil janken, huilen- piepen. Ik wil Thomas krabben, bijten, maar vooral vastgrijpen. Als hij naar de deur slentert, spring ik recht.
Voordat hij kan reageren, duw ik hem tegen de muur. Ik duw mijn lippen op de zijne, voordat hij iets zal zeggen als: 'Maïke, ik moet gaan’ of ‘Maïke, ge zijt hier niet alleen.’. Snapt hij dat dan niet? Zonder hem voel ik me alleen. Zoals een hond, dat op zijn baasje voor de deur zit te wachten. Alstublieft Thomas, verlaat me niet. Niet weer. Niet nu.
