Marisol

21 sep. 2017 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Zoals gewoonlijk heerst er een gemoedelijke sfeer in het Caffè Italiano. In deze gezellige coffeeshop bekijken gehaaste mannen in costuum nog even de financiële kranten, verdiepen jonge gasten in jeans en T-shirt zich in de laatste nieuwsberichten of Facebook op hun smartphone terwijl vrouwen van verschillende leeftijden damesbladen bekijken.
Allemaal slurpend van een espresso, cappuccino, ristretto of lungo. Achter de bar verkondigt een reusachtig reclamebord :
“Il caffè deve essere nero come diavolo, bollente come l’inferno e dolce come l’amore.” Koffie moet zwart zijn als de duivel, heet als de hel en zo zoet als de liefde.
Er staan enkele kleine tafeltjes maar vooral de grote ronde tafels waar je altijd kan aanschuiven voor een kopje koffie zonder verplichting tot enig vormelijk gesprek met andere bezoekers, nodigen uit tot verpozing. Op die manier is er altijd wel een plaatsje ook als je alleen bent. Ik vind het heerlijk hier ’s morgens even halt te houden tijdens mijn ochtendwandeling.
Alleen maar toch nooit alleen.
Ik vlei me neer aan één van de grote tafels waar slechts één andere gast verscholen achter een krant zit te wachten om bediend te worden. Een handtas neem ik nooit mee, in mijn jaszak heb enkel mijn huissleutels, een pakje papieren zakdoekjes en wat klein geld voor een koffie. In afwachting dat iemand mijn bestelling opneemt begin ik al vast mijn kleingeld te tellen en stel vast dat ik net iets te kort kom. Niet erg denk ik, het is redelijk druk vandaag, even een korte adempauze en dan vertrek ik weer voor mij iets gevraagd wordt.
Maar ik voel dat de man aan de overkant van de tafel mij stiekem geamuseerd gadeslaat, waarschijnlijk heeft hij begrepen wat mijn probleem is. Hij legt zijn krant neer, tast in zijn zak en legt wat klein geld voor me op tafel.
‘Nee, nee, dank u’, mompel ik verlegen terwijl ik mijn centjes weer in mijn jaszak stop.
Maar dan staat de dienster opeens aan onze tafel met de vraag: ‘Wat mag het zijn?’
Als ik wil rechtstaan hoor ik de gulle man aan de overkant zeggen: ‘Twee espresso's graag, voor mevrouw en mij.’
Voor ik enig bezwaar kan maken is ze al weer verdwenen.
Wanneer de dienster even later de koffies brengt, neemt de man met een galant gebaar het dienblad van haar over en vraagt mij met een glimlach hem te volgen. En ik volg, als een lam dat naar de slachtbank geleid word. Een beetje verderop zet hij zich een aan tafeltje voor twee. Dit kleine tafeltje in de hoek heeft een intiem karakter en creëert een soort vertrouwelijkheid waar ik me als getrouwde vrouw niet comfortabel bij voel. Ik weet mezelf geen houding te geven tegenover dit intrigerend figuur die mij nog steeds met een vriendelijke maar tegelijk geheimzinnige glimlach gadeslaat. Ik roer driftig in mijn kopje en bestudeer de kringetjes met zoveel aandacht alsof er niets interessanter te beleven valt terwijl ik tracht zijn blik te negeren met zoveel moeite als je alleen maar doet bij iemand die je meer interesseert dan een ander.
Hij leunt genoegzaam achterover in zijn stoel en zegt dan: ‘ Ik ben Gino, aangenaam. Mag ik jouw naam weten in ruil voor de koffie?’
Gino! Ik had het kunnen weten, een knappe zelfverzekerde Italiaan die mij het hof probeert te maken.
‘Marisol’, antwoord ik zo neutraal mogelijk.
‘Marisol. Wat een mooie naam! Zee en zon. Heb je altijd hier aan zee gewoond?’
‘Geboren en getogen in de stad maar toen mijn man hier een baan aangeboden kreeg, kwamen we aan zee wonen.’
Zo weet hij meteen dat ik getrouwd ben en niet geïnteresseerd, denk ik.
‘Marisol, Marisol, herhaalt hij nog een keer met zangerige stem alsof hij een melodietje neuriet.
Zijn blik, zijn houding, zijn warme stem maken dat ik me meer en meer ongemakkelijk voel. Ik drink mijn koffie en sta op.
‘Nogmaals bedankt, ik moet er weer vandoor,’ zeg ik in een poging om weg te komen, alhoewel mijn pauze in dit etablissement vanwege de aangename sfeer en de rustige muziek meestal veel uitgebreider is.
‘Blijf nog even, misschien heeft het lot ons hier vandaag samengebracht,’ zegt hij zacht.
‘Ik geloof niet in het lot,’ antwoord ik bijna stotterend.
Het is niet het lot dat mij hier vandaag binnen deed gaan, neen ik deed dat uit vrije wil. Uit gewoonte, omdat ik dat leuk vind.
Maar iets in zijn houding maakt dat ik me terug neer zet.
Het timbre van zijn stem en zijn rustgevende aanblik maken me zenuwachtiger dan ik zou mogen zijn. Het gesprek dat begint met wat vormelijke informatie mondt langzaam uit in een vertrouwelijkheid die past bij ons intieme hoekje.
Wanneer ik op mijn horloge kijk, merk ik dat de tijd voorbij gevlogen is.
‘Ik moet er nu echt vandoor’, zeg ik met een beetje spijt in mijn stem.
Gino glimlacht, een zelfzekere maar warme glimlach. Hij heeft een scherp gehoor en dat tikkeltje spijt is hem niet ontgaan. En dan ligt plots zijn hand op de mijne.
‘Wanneer zie ik je weer? Ik wil je graag mijn huis in de duinen laten zien, je hebt er prachtig zicht op zee...’
Lap, denk ik, dat heb je dan met die Casanova. Ik had het kunnen weten.
Terwijl ik mijn jas aantrek zeg ik plagend: ‘Zullen we dat misschien aan het lot over laten?’
‘Maar jij gelooft niet in het lot’, zegt hij vriendelijk en zijn hese stem klinkt zowaar bijna smekend. Ik vermoed dat hij acteur is of zanger of misschien is hij gewoon een commediant.
‘Maar jij wel. Arrivederci a presto, se il destino vuole.’ (Tot weldra als het lot het wil)
Met deze woorden verlaat ik haastig het caffè voor ik me weer door die dwingende ogen laat tegenhouden. Die ogen, zwart als de duivel, die stem heet als de hel en die vleiende woorden zoet als de liefde.

Wanneer ik de volgende morgen bij de bakker sta, kijkt Marie de bakkersvrouw mij veelbetekenend aan.
‘Je hebt dus kennis gemaakt met de grote baas,’ zegt ze met een knipoog.
Ik trek verwonderd mijn wenkbrauwen op.
‘Gino Salvatore,’ zegt ze, ‘de eigenaar van de coffeeshop.
‘Oh is hij de eigenaar?’ antwoord ik stomverbaasd en tegelijk gegeneerd alsof ik me betrapt voel. Ach ja! Marie levert de croissants in de coffeeshop.
‘Wel, een vriendelijk man hoor, hij bood mij een koffie aan,’ zeg ik nonchalant.
‘Weet je, die man is een beetje eenzaam sinds zijn vrouw overleden is. Hij zoekt wel vaker gezelschap in zijn coffeeshop.’
Zo zo, denk ik, het had dus niets te betekenen. Misschien heb ik het me allemaal ingebeeld.
‘Hij heeft een prachtig huis in de duinen maar hij zal zich daar nu wel eenzaam voelen zo afgelegen van de wereld,’ zegt ze terwijl ze mijn brood snijdt.
Ik betaal het brood. Gelukkig komt er ondertussen een andere klant binnen en kan ik me uit de voeten maken. Ik hoop dat Marie mijn rode kaken niet heeft opgemerkt. Bah, aan zee als er zoveel wind is, hebben wel meer mensen rode kaken.

Onderweg naar huis loop ik voorbij de coffeeshop. Neen, niet vandaag, denk ik. Alhoewel, als hij daar vaker een praatje slaat moet hij me al eerder opgemerkt hebben. Misschien zou mijn afwezigheid vandaag veelzeggender zijn dan mijn aanwezigheid en hij komt waarschijnlijk ook niet alle dagen. Tenslotte heb ik hem niet eerder opgemerkt. Ik vraag me af hoe lang hij al weduwnaar is.
Ik haal diep adem en ga binnen. Ik besluit me vandaag op een hoge kruk aan de bar te zetten, kwestie van zo onopvallend mogelijk de het gezelschap te bespieden. Mijn poging om onopgemerkt te blijven, valt helemaal in duigen wanneer ik mijn jas uitdoe en hem over mijn stoel wil hangen. Plagerig glijdt hij langzaam van het te kleine leuninkje en wanneer ik hem probeer op te rapen stoot ik zo onhandig tegen de barkruk dat die met veel kabaal tegen de vlakte gaat. Zoveel lawaai blijft hier niet onopgemerkt. Twee behulpzame handen zetten hem weer overeind.
‘Destino ha voluto!’ zegt een bekende stem zacht maar triomfantelijk.(het lot heeft het zo gewild)
Het schaamrood vliegt nu naar mijn wangen.
Even later zitten we weer in ons intieme hoekje.

Het huis in de duinen is werkelijk prachtig gelegen. Vanuit de grote ramen heb je een oninneembaar zicht op duinen waar het helmgras zich gehoorzaam buigt onder de strakke westenwind. In de verte ligt het strand. De wind blaast het fijne zand als stof over een gladgestreken laken terwijl de dartele golven hun witte schuimkoppen op het strand gooien. De zee lijkt groen vandaag met slordige zwarte strepen die het spel van de blauwe lucht en de opgejaagde wolken imiteren. Een eenzame vissersboot heeft het ruime sop gekozen en trotseert de golven.
Genietend sta ik voor het raam en tuur dromerig in de verte.
Het is nu iets iets meer dan een jaar geleden dat ik Gino ontmoette. Die dag in het caffè begon de zon weer te schijnen. Mijn dwaze hart dat niet meer hopen kon, bloeide open als een bloem in de zomerzon. Ik durfde weer te leven.
Marie die stiekeme koppelaarster, zij drong er steeds op aan dat ik weer onder de mensen moest komen en de coffeeshop vond ze een uitstekende gelegenheid. Maar ze had gelijk, we zijn nog zo jong, er ligt nog een heel leven voor ons.
Een stom auto-ongeval had mij heel jong weduwe gemaakt net als Gino. Samen vonden we de moed om verder te gaan en maakten we een einde aan die lange jaren van troosteloze eenzaamheid.
Vanuit de keuken komt de vertrouwde geur van versgemalen koffie mij tegemoet. Ik voel een liefdevolle arm om me heen en warme lippen die zachtjes mijn wang beroeren.
‘Buongiorno mia cara, ben je al wakker?’
Elke morgen drinken wij nu samen onze koffie.
Zwart als de duivel, heet als de hel en zoet als de liefde.

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

21 sep. 2017 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket