Toen de rechter het vonnis velde – levenslange opsluiting – kon ik maar aan een iemand denken: mijn dertienjarige buurmeisje.
Marjolijntje heette ze. Snoezig ding. Wanneer de zon nog maar kwam piepen ravotte ze op straat; touwtjespringen met haar vriendinnetjes, waterballonnengevecht houden met haar vriendjes. Wanneer ze alleen was, tekende ze op het asfalt vakjes en figuurtjes om hinkstapsprong te spelen. En wanneer ze écht alleen was, stelde ze zich voor dat die vakjes en figuurtjes een landingsplaats voor ufo's waren. Dan legde ze er bloemen naast ter verwelkoming van de marsmannetjes.
Ze blies belletjes en smeekte om snoep. Ze speelde soms te enthousiast en wanneer ze viel, kleefde mama een pleister op haar gehavende knie, samen met een kusje. In haar ogen zag je een dartel universum van geurig geluk dat steeds in bloei stond.
Haar familie hield van haar, ik hield van haar, de buurt hield van haar. Ruben hield niet van haar en maakte haar zwanger op haar dertiende.
Haar mama stond wenend aan mijn deur; gebroken, verscheurd, wondermooi als altijd. Ze begreep niet hoe het zover had kunnen komen. Ze had haar dochter toch goed opgevoed? 'Die Ruben kan het goed uitleggen en Marjolijntje weet niet goed wat ze gedaan heeft.'
Ik kon haar niet vertellen dat Marjolijntje waarschijnlijk heel goed wist wat ze gedaan had, dus ik antwoordde, 'Jongens zijn testosteron op die leeftijd. Geile klootzakjes.' Ik verzocht haar binnen te komen om verder te praten, maar dat wou ze niet. 'Geen tweede keer', zei ze.
De hele buurt sprak er schande over. Tienerzwangerschappen zijn voor marginale sletjes zonder vaderfiguur. Gepolijste karaktertjes zoals ons Marjolijntje doen niet mee aan die viezigheid, dachten ze. Marjolijntje kreeg geen snoep meer. Marginale sletjes halen hun lekkers wel ergens anders.
De eerste drie maanden van haar zwangerschap was ze nergens te zien. Werd ze binnengehouden omdat mama de buurt niet wou opzadelen met plaatsvervangende schaamte? Of waren er complicaties? Ik moest het weten. Ik belde aan. Ze was alleen thuis.
'Dag meneer, kom je naar mijn dikke ballon kijken?'
Ze droeg een kort T-shirtje dat net haar borstjes bedekte. Onder die borstjes een platte buik met in het midden een navel waaruit een navelstreng tevoorschijn kwam. Aan het uiteinde van die navelstreng zat een ballon bevestigd; een dikke zwevende ballon waarin een foetus groeide. Het was bizar en afzichtelijk en kinderlijk mooi.
Ze liet me binnen. Wanneer we door de lage deuropening naar de woonkamer liepen, moest ze haar navelstreng vasthouden en het ballonnetje wat naar beneden trekken. Een moederkloek beschermt altijd.
We gingen zitten. Een ongemakkelijke stilte volgde, een stilte die ze vulde met koffie voor haar gast. Ik wou haar vragen waarom ze die Ruben met zijn vuile poten had toegelaten, maar dat antwoord was niet moeilijk te raden en ik wou niet dat ze me een dommerik vond die met een belerend vingertje in het ijle zwaaide. Ik vroeg dan maar,
'Wordt het een jongen of een meisje?'
'Dat zullen we binnen een maand zelf kunnen zien. Mijn ballonnetje is doorschijnend, of had u dat nog niet gezien, meneer?'
Intelligent ding. Net als haar moeder. Natuurlijk had ik gezien dat haar ballonnetje doorzichtig was. Die smalltalk was niets voor haar. Voor mij ook niet trouwens, anders zou ze mijn poging tot niet gemerkt hebben.
'Ben je gelukkig?'
'Ja! Ruben wil er ook voor zorgen. Met twee lukt het ons wel. Met drie eigenlijk. Mama gaat ook haar best doen. Denk ik.'
Ik dronk mijn koffie op, wenste haar het beste met de zwangerschap, aaide over haar ballonnetje hoewel het ding dat erin groeide me lelijk aankeek en vertrok. Kon ik haar zeggen dat Ruben er niet voor zou zorgen, dat ze er uiteindelijk alleen voor zou staan, net als haar moeder?
Twee maanden daarna zag ik haar opnieuw buitenspelen, opnieuw figuurtjes op het asfalt tekenen, opnieuw de marsmannetjes begroeten. Alleen ging het hinkstapspringen wat trager, lomer. De foetus was flink gegroeid; het ballonnetje leek op ontploffen te staan. Wanneer de andere kinderen in de straat erover wouden wrijven, trok ze haar navelstreng naar beneden en hield het ballonnetje tegen haar linkerwang. De ouders van de buurt riepen hun kroost naar binnen:
'Laat ze maar met rust of jullie groeien ook een ballon!'
Marjolijntje stond alleen op straat. Ze hield haar navelstreng goed vast, want er was een sterke wind opgestoken die met haar ballonnetje dartel danste.
Toen ze acht maanden zwanger was, zat Marjolijntje in mijn keuken te wenen en haar zondvloed aan tranen erodeerden de keukentafel. Rubens moeder had ontkend dat haar zoon Marjolijntje zwanger had gemaakt. Een vaderschapstest was uit den boze; geen verantwoordelijkheid die halfslachtig kon opgenomen worden. Ze kon geen woord uitbrengen en ik stak een sigaret op.
'Marjolijntje toch. Het komt allemaal goed. Je zal er niet alleen voor staan. Je moeder zal er ook voor zorgen en ik wil helpen. Wat denk je?'
Maar het zou niet goed komen en ze zou er wel alleen voor staan. Opnieuw moest ik liegen tegen een zwanger meisje, maar deze keer viel het me zwaarder. Het ongeboren kind in haar ballonnetje mocht niet hetzelfde meemaken als de moeder.
Ik trok van mijn sigaret, keek ernaar terwijl de rook zich rond mijn vinger krulde. Ik trok opnieuw. Ik keek naar het ballonnetje. Mijn handen jeukten, Marjolijntje huilde. Ik trok voor de laatste keer. Marjolijntje was te druk bezig met haar verdriet om te zien wat ik deed.
Paf.
Een ballonnetje is niet sterker dan het uiteinde van een brandende sigaret.
De tijd maakt zigzaggende hinkstapsprongen op de gevangenisvloer. Als babymoordenaar kun je niet op het begrip van verkrachters en overvallers rekenen en de isoleercel in mijn hoofd begint langzaamaan vorm te krijgen: een ballon waarin mijn hersenen drijven en waarvan ik hoop dat hij ooit door Marjolijntje wordt vastgehouden.
Ik zie een baby op een bedje van ballonschilfers liggen, sigaret in het kleine handje. Het staart me aan en ik staar terug. Het krijtje in mijn hand weegt loodzwaar. 'Doe maar, laat de ufo's landen', lijkt de baby te denken. Ik buk me en teken een figuur op de vloer terwijl het geluid van spelende kinderen door de kamer dartelt. Het is Marjolijntje die ik teken. De baby staat op, komt naast mij staan, trekt van de sigaret, ik kleur Marjolijntje in, het trekt voor de laatste keer van de sigaret, Marjolijntje komt tot leven...
Paf.