Er bestaat geen grotere kwelling dan wachten. Zenuwachtig pulkte ik aan een houten splinter in het bankje waar ik op zat en reflecteerde op mijn leven. Hoe kwam het dat ik, een jongeman met nog een heel leven voor zich, hier beland was? Ik heb altijd goede cijfers gehaald op school, was niet de populairste, maar werd ook niet gepest. Mijn brede schouders, donkere ogen en uitstekende kaakbeenderen maken dat ik een zelfzeker voorkomen heb, ook al was dat in werkelijkheid niet steeds het geval. Ik ben introvert en onzeker, maar als ik iets probeer te bereiken, dan lukt me dat meestal wel, zowel in mijn privé leven, op school als in mijn latere carrière. Wat was er dan in godsnaam gebeurd waardoor ik nu zo in de nesten zat?
Over het algemeen weet ik heel goed waar ik naartoe wil. Als ik een doel voor ogen heb, dan kan niemand me doen afwijken. Niemand, behalve Maude dan. Zij was de enige die me tot roekeloos gedrag kon brengen. Ze had een twinkeling in haar oog die nooit iets goeds voorspelde, maar me tegelijk ook kon doen veranderen als was in haar handen. Ik deed alles voor haar, zelfs met gevaar voor eigen leven. Een enkele keer heb ik er zelfs bijna letterlijk mijn eigen leven bij ingeschoten.
Maude was mijn buurmeisje toen ik opgroeide. Ik ken haar al zo lang ik me kan herinneren. We waren in de tuin aan het spelen, een jaar of 13 oud denk ik, toen ze op een bepaald moment zei “ik heb een idee,” en me gebood haar te volgen. Ik wist toen al dat dit niets goeds betekende, maar kon het niet laten haar te volgen. Die verdomde twinkeling. We namen onze fiets en reden een kleine kilometer de stad uit. Het was midden zomer en de zon brandde onze hoofden. Mijn zwarte haren en vale huid maakten me geen al te beste vriend met de zon, maar ik verkoos ze toch boven de regen. Maude leek er minder last van te hebben. Bij het minste sprankeltje zon op haar huid kreeg ze een prachtige bruine teint die bleef tot in de winter. Ook haar krullend bruin haar was zeker en vast een genetische restant van een zuiders verleden, terwijl haar groenblauwe ogen dan weer neigden naar een meer noordse invloed in haar bloedlijn. Hoe ze was samengesteld was niet duidelijk, maar het resultaat was leuk om zien. Het was pas op latere leeftijd dat ik echt inzag hoe prachtig ze wel was.
Heel de weg lang vroeg ik haar waar we naartoe gingen, maar ze wou niets lossen.
“Je zal wel zien,” zei ze steeds. ”Je gaat het leuk vinden. Stop nu toch eens met zeuren.”
Ik volgde haar via een grindweg tot aan een oud gebouw. Vervallen en verlaten.
“Ik denk dat mijn opa hier nog heeft gewerkt,” zei ik. “Ze deden iets met textiel geloof ik.”
“Ja, kan zijn,” zei Maude ongeïnteresseerd en sprong van haar fiets, die ze respectloos langs de kant van de grindweg liet vallen. Ik stapte ook van mijn fiets en plaatste hem naast die van haar, netjes op zijn pikkel. Ze rende lachend naar de grote poort van het gebouw, en ik rende haar achterna.
“Die poort ziet er gesloten uit,” opperde ik.
“Er is geen enkele poort die mij kan tegen houden. Kom.”
Ze wenkte me om haar te volgen langsheen de omheiningsdraad die wel 2 meter boven ons uit torende.
“Hier geraken we nooit over,” probeerde ik opnieuw.
“Waarom er over, als je er door kan?,” zei ze gniffelend.
Ze kroop achter een grote struik die vergroeid was met de omheining. Opnieuw volgde ik haar zonder vragen te stellen. Eenmaal door het dichte bladerdek gesparteld, onthulde zich een soort tunnel tussen de takken door. Het had bijna iets sprookjesachtig, ware het niet dat het leidde naar een misdrijf. Mogelijks kwam het door de claustrofobische omgeving, maar het besef van wat ik aan het doen was, kwam plotsklaps bij me binnen, en angst maakte zich meester over me. Alsof ze het aanvoelde draaide Maude zich om en zei: “Ik ben hier vorige week met mijn broer en zijn vrienden geweest. Er staat geen stroom op de draad, en er is geen alarm. Je moet je geen zorgen maken.”
Zelfzeker kroop ze door het gat in de draad. Helemaal niet gerustgesteld, maar juist gewezen op bijkomende gevaren waar ik zelfs nog niet aan gedacht had, zette ik tegen beter weten in door. Ik wou geen gezichtsverlies lijden. Zeker niet bij Maude.
Als twee gedetineerden die probeerden ontsnappen uit een gevangenis maar de verkeerder richting uit liepen, renden we gehurkt over het binnenplein richting het gebouw. Het terrein was verlaten en we waren een heel eind verwijderd van de openbare weg, maar toch voelde het alsof er elke moment een schijnwerper op ons zou schijnen en een alarm zou afgaan. De adrenaline joeg door mijn lijf als we een grote stalen deur bereikten aan de zijkant van het gebouw. Naast de deur bevond zich een poort aan een grote lager gelegen inrit. Dit was zeker waar de vrachtwagens destijds kwamen laden en lossen. De stalen deur stond gelukkig op een kier en met veel moeite sloegen we er met verenigde krachten in het gevaarte verder open te wrikken, net genoeg om ons tussen de smalle opening te wringen. In de geborgenheid van de fabriek maakte mijn angst plaats voor enthousiasme. De onbekende ogen die me daarnet gade sloegen, konden niet binnen kijken.
We hadden het gehaald. De desolate fabriek had de muffe geur van oud en nat papier. Overal lagen plassen regenwater van de regen die door het kapotte dak was binnen gesijpeld. Eigenaardig genoeg had het pand in al zijn mistroostigheid iets magisch. De lichtbundels die die zon als pijlen door de resterende propere plaatsen op de lichtstraten naar binnen schoot, creëerden een bijna feeëriek sfeertje. We voelden ons veilig en begonnen als kleine kinderen rond te rennen. Maude imiteerde een vliegtuig en ik deed mee. Zo vlogen we heel het gelijkvloers rond. We giechelden en speelden met de knopjes van de achtergebleven machines, deden alsof we de directeur van de fabriek waren, en haalden allerlei ongein uit. Ik had de tijd van mijn leven.
Plots zei Maude: “Kom, we gaan eens boven zien. “
Maar er is geen verdieping meer,” merkte ik op.
”Neen, maar wel een dak,” zei ze grijnzend. Weer die twinkeling. Weer volgde ik tegen beter weten in.
Een oude metalen trap leidde ons naar een passerelle, vanwaar, vermoedden we, de directeur of opzichter de werknemers gade sloeg. Te midden van de passerelle bevond zich een ladder in een koker bestaande uit metalen traliewerk. Alhoewel oud, zag het ding er best nog stevig uit. Maude ging, zoals steeds, voorop.
“Kom, daarboven is een luik!,” riep ze uit, en op enkele seconden was ze bovenaan de trap geklommen. Aarzelend volgde ik.
“Kom me helpen, ik krijg het luik niet in beweging.”
Ik kroop in de smalle koker tot naast haar. Haar heup drukt tegen de mijne en ik voelde haar ademhaling. Haar krullend bruin haar kriebelde aan mijn gezicht. Ik keek haar aan en slikte.
“Wel, ga je nog helpen duwen?,” vroeg ze geïrriteerd, en duidelijk geheel onbewust van wat deze onverwacht intieme situatie met me deed.
Ik plaatste mijn schouder tegen het luik en besefte dat dit het moment was waarop ik mijn mannelijkheid moest bewijzen. Alsof mijn leven er van af hing duwde ik tegen het luik, dat piepend open sloeg. Door de beweging verloor ik heel even mijn steun en gleed met een van mijn voeten van de trede van de ladder. Ik schaafde mijn ellenboog lelijk aan de zijkant van de koker, maar kon mijn val opvangen door mijn oksel aan de bovenste trede te haken. Mijn ene been bengelde enkele meters boven de passerelle.
“Goed gedaan, superheld van me,” Zei ze lachend. “Kom je mee?”
Ik glimlachte omwille van haar opmerking, maar was vooral trots dat ik het luik had open gekregen. Ze reikte me de hand en trok me terug naast haar. Ik had daar nog wel even kunnen blijven zo dicht bij haar, en had reeds een grappige commentaar klaar, maar nog voor ik iets kon terug zeggen, kroop ze door het mangat op het dak. Opnieuw volgde ik gedwee.
Eenmaal buiten moest ik even wennen aan de verandering van omgeving, en in het bijzonder aan de lichtsterkte. Het donkere fabriek met slechts enkele lichtbundels werd plotsklaps ingeruild voor een zonovergoten zwart dak. De zon prikte in mijn ogen terwijl ik op het warme asfalt kroop. Maude was al meters verwijderd.
“Wacht op me,” riep ik haar na.
“Kom dan, superheld.”
Ik veerde recht en liep haar achterna, nog steeds half verblind door de zon. Bij de vierde stap wist ik meteen dat er iets mis was. Ik voelde het dak van onder mijn voet wegvallen en slaakte een luide gil. Nog maar net kon ik mijn armen vasthaken aan de ijzeren constructie waarop de ruiten van de lichtstraat rustten. Ik hoorde het glas onder me in duizend stukjes uit elkaar spatten. Mijn benen bengelden op zeker 6 meter van de begane grond. Angstig riep ik Maude. Ik probeerde mijn rechterbeen terug op het dak te krijgen, maar een in het kader overgebleven glasscherf sneed daarbij in mijn zij , waardoor ik mijn grip verloor en mij maar ternauwernood kon vasthouden. Ik voelde het bloed langs mijn middel naar beneden lopen en schreeuwde het uit van de pijn. Ik proefde het zout van mijn tranen op mijn lippen.
“Maude,” riep ik terug, “Help!”
Maude kwam aangerend, maar hield op ongeveer een meter verwijderd halt.
“Wat doe je?,” vroeg ik angstig.
“Sorry, maar ik kan niet helpen.”
“Wat? Waarom niet?” zei ik verbaasd.
“Je bent er pas doorgezakt op het tweede raam. Ik kan niet bij je geraken zonder zelf op een raam te gaan staan, en dan zak ik er misschien ook door.” Ze keek me staalhard aan, zei “sorry,” en liep weg.
“Maude? Maude?,” schreeuwde ik vanuit het diepste van mijn zijn. Maar ze antwoordde niet. Ze was weg! Ze was gewoonweg doorgegaan. Had mij aan mijn lot over gelaten. Ik begon nog harder te huilen, slaakte een oerkreet en probeerde uit alle macht mezelf omhoog te trekken. Tevergeefs. Ik vervloekte mijn dunne armpjes, ik vervloekte die stomme spelcomputer die me alleen maar sterke vingers gaf. Ik vervloekte de turnleerkracht die gelijk kreeg toen hij gezegd had dat sporten mijn leven zou veranderen. Ik vervloekte Maude, die me aan mijn lot overliet. Nogmaals probeerde ik, nogmaals tevergeefs. Ik schreeuwde zo luid ik kon om hulp, maar wist dat er geen ziel in de wijde omgeving te bespeuren viel en het niet baten zou. Even nam ik mijn overlevingskansen in overweging als ik zou los laten. In het beste geval zou ik mijn twee benen breken en kon ik misschien op mijn armen tot aan de openbare weg kruipen. Zoals het er naar uitzag was dat momenteel mijn beste optie, maar het was geen optie waar ik aan wou denken. Opnieuw schreeuwde ik de longen uit mijn lijf en probeerde ik mezelf omhoog te trekken. Niemand hoorde me, en mijn dunne armpjes stelden opnieuw teleur. Het werd steeds moeilijker om mijn eigen gewicht te dragen, en mijn armen begonnen te trillen van uitputting. Zweet vermengde zich met mijn tranen terwijl de zon onverbiddelijk op mijn hoofd scheen. Ik zou het niet lang meer volhouden. Net toen ik dacht los te laten verscheen ineens een silhouet in het licht van de verzengend zon. Het was Maude. Ze was terug gekomen!
“Hier!”
Ze smeet een dik jute touw naar me toe, dat ze aan de andere zijde rond een nabije schouwpijp draaide. Ik pakte het touw met één hand vast, terwijl ik met de andere het raamkader stevig vasthield. Als ik er aan terugdenk weet ik nog steeds niet hoe ik dat toen gedaan, of zelfs gedurfd, heb. Ik denk dat mijn overlevingsinstinct wist dat dit mijn enige kans was. Maude plaatste zich met haar rug naar me en draaide het touw stevig rond haar pols. Ze gebruikte de buis als een soort katrol. Dit gaf haar de mogelijkheid om met haar voet kracht te zetten tegen de buis terwijl ze trok.
“Ben je klaar?,” riep ze. “Drie, twee, één.”
Met alle kracht die ik nog in me had, trok ik me met één hand omhoog, terwijl Maude aan de andere arm trok. Haar katrol systeem werkte wonderwel en ik sloeg er in mijn been op de kader te krijgen en uit het helse gat te kruipen. Voorzichtig en uiterst geconcentreerd kroop uit langsheen de dunne metalen rand over het aansluitende raam naar het dak. Het glas kraakte en de metalen kader piepte bij elke beweging die ik maakte, maar hielden gelukkig stand. Uitgeput en licht euforisch rolde ik op mijn rug op het dak. Het hete asfalt met half versmolten kiezels die in mijn rug prikten voelde heerlijk. Mijn armen gonsden van de pijn. Ik veegde het zweet en de tranen van mijn gezicht en voelde ineens terug de stekende pijn aan mijn zij. De glasscherf. Maude had intussen naast me plaats genomen en tilde mijn t-shirt voorzichtig omhoog.
“Ik denk niet dat er glas in zit, maar dit moet dringend verzorgd worden,” zei ze bemoederend.
Om zelf de schade op te meten tilde ik al liggend mijn hoofd tot tegen mijn borstkas, maar verloor bijna het bewustzijn bij het aanzicht van de gapende wonde en het vele bloed. Mijn t-shirt was doordrenkt en het bovenste deel van mijn broek hing vol bloed.
“Kom, we moeten snel hulp zoeken,” zei Maude. Ze ondersteunde me zo veel als mogelijk en we begaven ons zo snel als ik het toeliet naar onze fietsen. Eenmaal toegekomen hing het bloed tot aan mijn schoenen en voelde ik me licht in het hoofd. Maude zette me neer langs de kant van het grindpad.
“Ik kan niet meer, ga snel hulp halen,” stamelde ik.
“Wacht,” zei ze, en weer liet ze me achter zonder uitleg. Geen idee hoe lang ze weg bleef, maar het leek een eeuwigheid. Ze kwam trots terug met een lege fles in de hand, die ze prompt kapot sloeg tegen een steen. Met het bovenstuk van de kapot geslagen fles kwam ze dreigend op me af. Dat was de eerste, maar zeker niet de laatste keer, dat ik dacht dat ze écht gek was, en niet alleen prettig gestoord.
“We moeten ons verhaal op één lijn krijgen,” zei ze, terwijl ze de fles tegen mijn t-shirt aanwreef.
“Wat? Wat bedoel je?”
“We moeten hetzelfde zeggen. We kunnen niet zeggen dat we in het fabriek zijn geweest, dan krijgen we een boete of gaan we misschien de gevangenis in. We zeggen dat je gevallen bent met de fiets en op een kapotte fles langs de kant van de weg bent beland, ok?”
Intussen had ze de fles en mijn fiets gepositioneerd op een manier die voor haar aannemelijk leek.
“Ga nu alsjeblieft iemand halen,” smeekte ik bedwelmd door mijn bloedverlies.
“Ok, superheld, hulp komt er aan!,” schreeuwde ze iets te vrolijk voor de situatie en sprong op haar fiets.
Iets daarna moet ik het bewustzijn verloren hebben, want het volgende dat ik me herinner is de sirene van de ambulance, en dan gehuil van mijn moeder. Eenmaal dicht genaaid en enigszins bij positieven, vertelde ik het afgesproken verhaal. Maude werd een lokale held die me had weten redden. Ik bleef dezelfde sukkel, die er in geslaagd was te vallen en op de verkeerde plek te landen, gewoon omdat ik een meisje wou volgen.
Tot op de dag van vandaag weet ik nog steeds niet of Maude werkelijk hulp ging zoeken, of ze me wou achter laten en haar onderweg bedacht. Misschien kreeg ze wroeging, of zag ze het touw en dacht ze dat dit een betere optie was dan doen alsof ze niets wist van mijn dood.
Ik besloot dan en daar om niet langer Maude’s schoothondje te zijn, maar besefte maar al te goed dat zolang haar ogen twinkelden, ik geen schijn van kans maakte.
Nu, twintig jaar en minstens evenveel twinkelingen later, zit ik hier, op een bankje, te wachten op mijn uitspraak.