Zo stappen ze gehaast, de man, de vrouw,
ijlen zichzelf voorbij. Zetten hun hakken
niet meer in het zand.
Voor niets gaat hier de zon nog op. In het vale licht
vervagen benen, lopen uit in vormloze rompen.
Geen handen die in onschuld wassen.
Dit is een zaak van veel facetten, in rasters
ingelijst. Ze treden ze met voeten, niets ziend,
niets ontziend, enkel de laagste kant zichtbaar.
Dan wil hij nog liever wars, achter het gewapend glas,
over zich heen, op vrije voeten, laten lopen. In stilte
de plaat poetsen.