Op de zolderkamer keek ik door het raam,
zag de wolken en besefte: ik besta.
Ben ik dit wonder?
Dit lichaam is de stal
van waaruit ik slierten gadesla.
Een uniek bestaan. Maar zonder blaam?
In mijn knuisten kneep ik.
Een mooi ontwerp
zou me redden van de santenkraam.
Ik diepte potlood, liniaal en stuf op
en legde er een tekendriehoek bij.
Ik staarde lang naar dit gerei
en wist daarna: ik ben nog veel te duf.