Het was een dringend geval. Een gekwetste in de familie die we met de auto moesten ophalen. Een paar dorpen ver. Met spoed naar de spoed. Nu moet u weten dat mijn familieleden zeggen dat ik in de auto een stresskonijn ben. Waar ze dat vandaan halen weet ik niet. Natuurlijk moeten ze niet overdrijven, die andere chauffeurs. Of de overige mensen en zelfs dieren die op de openbare weg komen.
Maar laat me bij het begin beginnen. We waren amper een dorp verder en we hadden al een file op onze nek. Honderd meter voor ons zagen we een zwaailicht van de politie. Een ongeval dacht ik, maar het bleek een groep wandelaars te zijn die door de politie begeleid werd. Op de openbare weg, terwijl het voetpad zo breed was dat je er makkelijk een Formule 1-wedstrijd zou kunnen organiseren. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik dat de automobilist achter mij zich zo aan het opjagen was dat hij bijna zijn voorruit bij elkaar geklopt had. Dat verbeterde niet toen er plots een boer met een twintigtal koeien de straat overstak. Ik verzin het niet. Op een zondag. Ik meende dat één van de koebeesten me zelfs grijnzend aankeek. Mijn idee om een binnenweg te nemen loste niets op, want ik kwam in dezelfde file terecht. Zelfs achter de auto met de gebroken voorruit.
Na eindelijk onze gekwetste opgepikt te hebben, kreeg ik het idee om terug te rijden via een andere weg. Dat ging vlot, tot er plots een hele weg afgesloten was. "Stom kalf", riep ik vooral tegen mezelf. "Dat heeft in de krant gestaan." Het was een protestactie van buurtbewoners omdat het verkeer daar niet vooruit gaat. "Nu zeker niet", schreeuwde ik door het openstaande autoraam. Mijn gezicht had ondertussen de kleur van een gegrilde paprika. "Op de spoed gaan ze denken dat gij iets gekregen hebt", zei mijn vrouw. Het bleek te kloppen. De spoedarts had zijn stethoscoop al in de aanslag. Hij was me bijna aan het onderzoeken. Tot ik de echte gekwetste aanduidde. Nog een geluk dat ik altijd kalm blijf.