Het hoofd zit vol. De eend vraagt tol.
Mijn hoofd staat bol. Het is echt veel te vol.
Het hoofd zit vol. De eend vraagt tol.
Eend in de beek. Zo gelukkig het wel leek.
Wandelen langs kreken en beken. Het was dat dat ‘m deed.
De poort gaat open, de haven verschijnt.
Het bootje vaart, de zon verdwijnt.
De wolken drijven tot sluier een front.
Ze kijken naar de melkboerin met volle kont.
De paarden in de wei, de koeien zijn blij.
Straks de kinderen in een rij, nu nog even vrij.
De boekentas op de rug, heel stug, heel stug.
Naar school, ze willen niet, niet meer terug.
In Zuid-Soedan moeten ze koeien bewaken.
Alle meisjes daar aan hetzelfde laken.
Ze zijn blij, ze zijn vrij.
Wachten op een geschikte man.
Met drie koeien als bruidsschat trouwen dan.
Op twaalf jaar stopt het kinderleven.
En worden houten ringen doorgegeven.
Beter dan toch naar de school.
En niet zo met de koeien op de dool.
Gebouwen met trapjes.
Even zien, heel rapjes.
Naar school, dorpje in, dorpje uit.
Wie blaast daar op een oranje fluit?
Het is geitenjongen van de klas die het doet.
Voor de lange tocht naar school dat het moet.
En is straks het school weer uit.
Dan blaast de geitenjongen opnieuw op de fluit.