Het is zondagmiddag. Ik kom uit de douche en zie een Whatsapp bericht van mijn broer : ‘onze papa is gestorven.’
Vorige week heb ik hem nog naar de gezamenlijke ruimte in het woonzorgcentrum gebracht. We namen afscheid : ‘tot volgende week!’. Aan knuffels of ‘love you’s’ deden we niet. Hij kende trouwens geen Engels.
Mij vader is 96 geworden. Hij was ijzersterk, niet kapot te krijgen. ‘Hij gaat doodvallen,’ zeiden we en dat gebeurde. Niet letterlijk want hij zat in zijn rolstoel. Men had hem in zijn kamer gevonden, onderuitgezakt. Hij had zich nog geschoren en een boterham met kaas gegeten. Ik hoop dat het gesmaakt heeft.
Mijn moeder is twee jaar geleden gestorven. Het was een van de weinige keren dat ik mijn vader heb zien wenen. De andere keer was toen mijn broer, nu tien jaar geleden, totaal onverwacht stierf. En toen ik voor een jaar op uitwisseling ging en we afscheid namen op de luchthaven, werden zijn ogen vochtig. Dat vertelde mijn zus achteraf.
We waren met zeven, nu nog met zes, ik ben de jongste. Het gaf hem altijd een prima excuus om niet mee te moeten doen met de ‘oefeningskes’ van de kine. 'Nee, ik kan niet komen, mijn kinderen komen op bezoek.'
‘Dat ze me niet Willyke noemen!’ Maar ze kunnen het niet laten. Gelukkig was hij hardhorig en hoorde alleen ik het. Een gesprek met hem was : brullen in zijn goede oor. En proberen hem te verstaan, wanneer hij zijn gebit niet droeg was dat extra moeilijk. Erg diepgaand zijn onze gesprekken nooit geweest maar dat gaf niet. Hij babbelde graag, en vertelde steeds hetzelfde verhaal : hoe hij mijn moeder had leren kennen en ze verliefd waren geworden.
Toen ik klein was, noemde hij me sprotje, ‘want dat zijn kleine visjes’. In het vierde leerjaar schreef ik een opstel met als titel : ‘mijn vader’. De laatste zin was : ‘ik ben blij dat hij mijn vader is.’ Dat zegt genoeg.

