Opspattend slootwater smoort mijn stem
Mijn gezicht lijkt op dat van een knaagdier
Ik klauw met dunne vinger door de lucht
Ik spin spinnenwebben van speeksel
Besmuikt zing ik een bakvissenlied
Mijn hard bonkend hart rust op wolken
Ze bevolken mijn hele heelal
Dikke tranen biggelen over mijn wangen
Mijn schuld en schaamte werken verlammend
‘s Nachts dendert mijn zwerfkat door
Ze walst en schurkt zich langs straatbomen
maakt omzwervingen in mijn dromen
Een verstilde gewaarwording in het donker
spoort en sleept me door het blauwe uur
Ik word er af geflakkerd door een verschroeiend vuur
Mijn voelsprieten voor dierlijk vertier
graaien naar de pels van het snordier
op een moment dat nooit plaatsvond
Ik schrik zwetend en wenend wakker
met mijn snotterende kat naast mijn kussen
Ze ligt luidruchtig te sniffen en te snorren