Vandaag riep mijn zoon zichzelf uit tot speciaal kippenhokgezant,
wou aangesproken worden met eerste luitenant-omelet.
Was furieus dat er ratten graan van het schoteltje wegsneerden,
bij hun vlucht zelfs een kleine middenvinger omhoog lieten gaan.
“Raken de eieren nu maar half gevuld?”
“Neen”, zei ik geruststellend,
“Maar inbraak en maiskorrels stelen, daar krijg je minstens drie jaar effectief voor.”
Het protectoraat loopt vanaf de achterdeur, langs de grachtkant helemaal
tot vooraan de ingang van het hok,
zo’n zestig vierkante meter jongensland.
Zijn ronde bracht vragen uit de wereld mee.
We spraken over te zelfzekeren, arroganten, het recht op
een eigen ongestoord plekje.
Voedsel voor iedereen. Robin Hood.
Daar denkt hij ernstig over na als hij surveilleert,
met een bakje legvoer kippen rond zijn enkels laat drentelen
en zich naar het gat in de grond verderop richt,
waar die schoften hun kraakpand hebben:
“Als je ook een hok en eten wil, dan kan ik daar voor zorgen.”
Vannacht vindt hij niets anders dan veren in een droom,
waar zijn wereld met één vraag minder kan in rusten.