Mijn eerste herinneringen aan Cuba zijn bewegingen: de trage majestueuze cirkels van de roodkopgieren en valken, de oldtimers die zonder vroemen voorbijglijden. Onze Chinese bus geeft voorrang van links aan paard en kar. In de berm van de autostrade hangen magere paarden aan een koordje. Het Italiaanse koppel naast me maakt ruzie. 'Ti sbagli!', schreeuwen ze tegen elkaar. Ik probeer ze te negeren en maak foto’s van het landschap, van de mensen, van revolutionaire spreuken op de huizen. De majestueuze gevels en pleinen van Havana zijn prachtig, net als de oldtimers.
Het blijft me verbazen hoe die gigantische Buicks en Chryslers gewoon lijken uit te bollen. Onder de motorkap zit een allegaartje van Hyundai en Russische onderdelen. De bekleding is allang weggerot en wordt soms vervangen door isomo. Het lukt me een paar keer om een taxi voor Cubanen te nemen. Dan betaal ik in Cubaanse peso in plaats van de Peso convertible, het toeristendevies.
De acht Cubanen waarmee ik de oldtimer deel, kijken me wat meewarig aan. De chauffeur baalt van zijn ‘oude wrak’. Hij raakt amper over een steil heuveltje. Met zijn blote voet op de koppeling en sleurend aan het magere stokje van de versnellingspook krijgt hij ons toch de Malecon op, de zeedijk waar romances ontstaan en vissen op de grond worden gefileerd.
Op zee drijven vissers op een plaat isomo. Mijn huisbazin in Havana heeft ook een isomo luchtmatras voor haar kinderen. Het is maar een van de vele uitvindingen waartoe ze genoopt is. Haar man sleutelt dagelijks aan hun auto. Ze herstelt kleren die tientallen jaren oud zijn.
Het libreta of rantsoenboekje voorziet de Cubaan van brood, een schel kalfsworst uit het vuistje, een kleine portie rijst en een stuk zeep. In Habana Vieja zie ik bodega’s voor de Cubanen. Een zakje rijst en een piramide van tien blikjes kunnen de schaarste nauwelijks verhullen, al doet de verkoper zijn best om er de sfeer in te houden. In de woonkazernes of solares van Habana Vieja vervangen ladders trappen. Op straat stallen verkopers een wollige vulling voor matrassen uit. Een man slijpt scharen met zijn fiets. Terwijl hij trapt, draait de slijpsteen. Een vonk spat weg.
Ik begin me wat schuldig te voelen over die honderden pesos die ik meesleur. Voor een Cubaan vertegenwoordigen die jaren arbeid. Ik laat me fotograferen met een hondje, compleet met zonnebril en hoedje, om de eigenaar een van mijn gegeerde toeristenpeso’s te kunnen schenken. Die kan hij omwisselen voor peso’s voor Cubanen. Zo verdient hij beter dan een arts.
Aan de Plaza de Armas bekoelt mijn naastenliefde al wanneer ik omringd word door een orkestje dat ‘Besame mucho’ speelt. Ook voor een peso. Later op de dag zie ik nog meer vindingrijkheid. Ik had er in België al van gehoord en laat me wat vrijwillig in de doeken doen. Een Cubaans koppel begroet me en somt alles op wat ze weten over België. De vrouw stelt me voor om samen naar een bar te gaan. Er is net die dag een muziekfestival ter herdenking van Compay Segundo, bekend van de Buena Vista Social Club. Mijn nieuwe vrienden nemen plaats en bestellen een cocktail. Ik zeg dat ik wel weet dat ik alles zal moeten betalen. Daarop krabbelt de vrouw schuldbewust een blad vol met leuke adressen in Habana Vieja. Op onze rekening staat naast de drankjes nog 3CUC, een kleine drie euro. ‘Om de muziek te beluisteren’ zegt de ober.
Havana is cultureel hoogstaand. In de Taller experimental de gráfica maken artiesten lithografieën, een praktijk die bij ons amper nog bestaat. En in het galerijtje naast de kathedraal vind je originele schilderijen. Er is een casa de la musica en een filiaal van het UNEAC (Unión de escritores y artistas de Cuba). Op Playa Santa Maria vertolken muzikanten liedjes van de populaire zanger Polo Montañez. En in bijna elk café van Habana Vieja speelt een bandje. Veel Cubanen kijken toe van op de stoep, want de meeste cafés rekenen drankjes aan in de dure peso convertible.
In het Museo de la Revolución spreekt mijn gids vlekkeloos Engels, hoewel ze nog nooit in Amerika geweest is. Maar ze kreeg goed onderwijs en keek naar Amerikaanse soaps, zegt ze. Ze vertelt over het Comité de Defensa de la Revolución (CDR). Elke wijk heeft haar vertegenwoordigers. Mijn huisbazin zucht als ik er haar later die dag over aanspreek. Het CDR promoot de revolutionaire waarden met vaccinatiecampagnes, educatieve projecten of evacuaties bij orkanen. Maar ze zien er ook op toe dat mensen geen ‘verboden’ producten importeren, lees: geen extra eten meenemen uit restaurants.
Er loopt veel blauw op straat in Havana. De Policía Nacional Revolucionaria (PNR) lijkt niet onderbemand. Volgens een Belgische collega die met een Cubaan trouwde, riskeerden Cubanen in het begin van deze eeuw nog een gevangenisstraf als ze te lang met buitenlanders praatten. Door al die controle is het veilig reizen in Cuba. Maar als ik een echt open gesprek wil voeren, stoot ik op gereserveerdheid.
Dat lukt wel met mijn huisbazin. Als intelligente, gediplomeerde vrouw heeft ze lak aan de controle en regeltjes. Ze heeft een vida ociosa, zegt ze, een lui en nutteloos leven. Vaak doen Cubanen er ironisch over: ‘Jij bent op vakantie in Cuba? Ik ben in China geweest, prachtig!’, pocht een zestienjarige jongen tegen zijn vrienden op het strand. Voor Cubanen is het heel moeilijk om te reizen. Ik fotografeer een zevenjarig jongetje, waarop die vraagt om de foto door te mailen. ‘Je kent mijn mailadres.’ Maar dat heeft hij niet. Internettoegang is heel beperkt in Cuba.
Hier volg je het voorgetekende pad, zegt mijn huisbazin. Zelfs binnen Cuba verhuizen is moeilijk. Om de moed erin te houden, werd ze bijbeldocente. ‘We behoren tot de getuigen van Jehova, ken je die?’ Ik zie aan de fonkeling in haar ogen hoeveel kracht ze eruit put en laat mijn bezwaren achterwege. Ik moet denken aan een vriendin uit Parijs. Een Slowaakse die na haar ervaring met het communisme ook erg gelovig werd. Alsof je de ene ideologie enkel kan overstemmen met een andere.
Deze reisrepo schreef ik in 2013.

