Ze schrijdt naar een zitje, het gangpad haar catwalk.
Je hebt niet om haar gevraagd, ze gebeurt gewoon
zoals trams die niet opdagen, ochtenderecties
en mondmaskerades. Ze ademt de bloemen
op haar mondkapje in bloei. Het jouwe deint
chirurgisch blauw, elke plooi een golf die aanzwelt
zonder aan te spoelen. Je verzint haar lippen,
neus, wangen en de vrouw vanbinnen. In je fantasie
is ze een toonbeeld van symmetrie. Je weet niet
aan welke halte ze af zal stappen, maar je ziet
in haar wel je eindbestemming: zoiets als samen
de tijd doden voor hij is aangebroken.
Zo zou het kunnen gaan, mocht ze
weet hebben van je bestaan.