Ik leek wel de enige, toen ik er stond aan het busperron bij Het Zand, daar bij die schouwburg met zijn moeilijke vormen, de enige met arendslaarzen en een ondoordringbare waxjas, de enige die een bestemming had maar het reisdoel niet kende. De anderen wisten wat hen te doen stond. Het was zeven uur drieëntwintig en bij velen kon ik zien waar ze heen gingen. Ze droegen een embleem of een plastic zak, waarop het stond : New Holland, de Aldi van Zedelgem en zij die een zak bij zich hadden die volledig wit was, werkten er in het slachthuis. Niemand zag de weggewassen bloedspatten.
Wat er die dag ging gebeuren, wist ik niet, toch niet wat mezelf betrof. De anderen gingen zonder twijfel sleutelen en monteren, karkassen scheiden en stukken wegsnijden of een boodschappenlijstje overlopen en hun kop in een diepvries steken. De Buschauffeur kwam aangereden en ik kon het zien aan zijn dode blik. Voor hem lag de route en de eindbestemming zo vast als een betonmixer vol vergeten moortel.
Om zeker te zijn stak ik mijn hand in mijn broekzak, om te controleren of het plooimes er nog in zat, om te voelen of de flacon met universeel gif niet was gaan lekken. De bus opende zich en ik kon gerustgesteld opstappen. Ik bleef rechtstaan op vijf ellen van de dubbele middendeur waarop blauwe zelfklevers prijkten met de afbeeldingen van een kinderwagen en een rolstoel.
Franky kreeg gelijk. Toen we het Vrij Technische Instituut voorbijreden en de chauffeur in die scherpe bocht een slok nam van zijn bekertje koffie, begon het pas echt goed te regenen. Mijn arendslaarzen bewogen niet. Ik was op een zucht van haar blijven staan. Zij zat op het zitje vlak boven de achterwielen. Dat was en is altijd een dubbel zitje bij dit type van autobussen en zij zit altijd op diezelfde plaats, niet aan het raam maar aan de kant van de gang met de staanplaatsen.
Elke dag scheiden slechts wat plaatstaal, mousse en de laag kunstleder van het zitframe haar kont van de groeven van de banden. Ja, ook de stof van haar broek, een slipje en die dag ook een inlegkruisje, een ingedutte kramp. Ze had baarmoederjeuk, voelde het, dat een moederwens was blijven haperen in haar blinde darm. Kinderen had ze nog niet. Anders droeg ze geen oorbellen als een Indische pauw, best lang en van kleuren te opvallend voor ieder trekgraag kind.
Natascha kon het zeker niet zijn, want haar lippen leken als van marsepein en haar vingernagels hadden de kleur van schreeuwerige anjers.
Een paar wielomwentelingen verder was ik het helemaal zeker. Natascha is anders, bevond zich niet op deze bus en er zat bovendien een man naast die vrouw met die mond van marsepein. Hij had handen groot als wafelijzers, echte pikdorspoten, waarmee hij bij New Holland de moeren aanspant die alle elementaire delen met elkaar verbinden. In zijn vrije tijd is hij keeper. Het bedrijf heeft een eigen ploeg en het is zijn taak om het doel leeg te houden.
Elke werkdag zitten ze op deze bus. Deze man naast deze vrouw en de vakbond heeft ervoor gezorgd dat hij glijdende werkuren heeft, dat hij ze kan aanpassen aan de werkuren van zijn geoorbelde partner. Zij werkt in de Aldi van Zedelgem, want haar huid is bleek en wordt dag in dag uit gespaard van zonlicht.
Het is met de palm van één van deze grote handen (de linker want hij zat rechts van haar) dat hij haar twee klopjes op de rechterdij gaf. Het waren niet de tikjes die een man geeft op de bil van zijn vrouw in een Grieks haventje, als teken dat ze dit tafeltje in het zoveelste restaurant zullen verlaten omdat ze ook daar de nodige romatiek niet konden vinden en het er niet langer zullen trekken. Neen. De tikjes die deze monteur op de dij van zijn winkelbediende gaf, waren er van moed en hoop.
Elke avond ligt deze man naast zijn vrouw in hetzelfde bed, hij links en zij eerst met haar hoofd op zijn rechter schouder. Beiden draaien zich na zowat een kwartier. Zij wendt haar blik naar de blanke muur en sluit de ogen, terwijl ze voelt hoe de onzekerheid, hoe de malchance in haar woedt.
Hij draait zich ook naar rechts, een kwartdraai, waardoor hij als een pollepel tegen een soeplepel komt te liggen. Hij legt zijn linker hand op haar malse carrosserie en fluistert dat het de volgende keer wel zal lukken. Het woord ‘eisprong’ gebruikt hij niet, maar het is slechts een kwestie van wachten. Hun geduld zal met geluk beloond worden.
pagina nummer twee van
'Natascha en de pingpongspruiten'
(deel 1 van mijn e-boekje 'Ricky Minnaerts Somertijd')